Naar inhoud springen

Pagina:Bijbel, 1888 Statenvertaling, Jongbloed Editie.pdf/1467

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

22:40—23:15

Matthëus

1464

uw naaste liefhebben als uzelven.

40. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.

41. Als nu de Farizeen samenvergaderd waren, vraagde hun Jezus,

42. En zeide: Wat dunkt u van den Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden tot Hem: Davids Zoon.

43. Hij zeide tot hen: Hoe noemt Hem dan David, in den Geest, zijn Heere? zeggende:

44. De Heere heeft gezegd tot Mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.

45. Indien Hem dan David noemt zijn Heere, hoe is Hij zijn Zoon?

46. En niemand kon Hem een woord antwoorden; noch iemand durfde Hem van dien dag aan iets meer vragen.


Mattheus 23

1. Toen sprak Jezus tot de scharen en tot Zijn discipelen,

2. Zeggende: De Schriftgeleerden en de Farizeen zijn gezeten op den stoel van Mozes;

3. Daarom, al wat zij u zeggen, dat gij houden zult, houdt dat en doet het; maar doet niet naar hun werken; want zij zeggen het, en doen het niet.

4. Want zij binden lasten, die zwaar zijn en kwalijk om te dragen, en leggen ze op de schouderen der mensen; maar zij willen die met hun vinger niet verroeren.

5. En al hun werken doen zij, om van de mensen gezien te worden; want zij maken hun gedenkcedels breed, en maken de zomen van hun klederen groot.

6. En zij beminnen de vooraanzitting in de maaltijden, en de voorgestoelten in de synagogen;

7. Ook de begroetingen op de markten, en van de mensen genaamd te worden: Rabbi, Rabbi!

8. Doch gij zult niet Rabbi genaamd worden; want Een is uw Meester, namelijk Christus; en gij zijt allen broeders.

9. En gij zult niemand uw vader noemen op de aarde; want Een is uw Vader, namelijk Die in de hemelen is.

10. Noch zult gij meesters genoemd worden; want Een is uw Meester, namelijk Christus.

11. Maar de meeste van u zal uw dienaar zijn.

12. En wie zichzelven verhogen zal, die zal vernederd worden; en wie zichzelven zal vernederen, die zal verhoogd worden.

13. Maar wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden! want gij sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen, overmits gij daar niet ingaat, noch degenen, die ingaan zouden, laat ingaan.

14. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen.

15. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij omreist zee