Naar inhoud springen

Pagina:Bijbel, 1888 Statenvertaling, Jongbloed Editie.pdf/1471

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

24:35—25:8

Matthëus

1468

geschied zijn.

35. De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.

36. Doch van dien dag en die ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen.

37. En gelijk de dagen van Noach waren, alzo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des mensen.

38. Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende, tot den dag toe, in welken Noach in de ark ging;

39. En bekenden het niet, totdat de zondvloed kwam, en hen allen wegnam; alzo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des mensen.

40. Alsdan zullen er twee op den akker zijn, de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.

41. Er zullen twee vrouwen malen in den molen, de ene zal aangenomen, en de andere zal verlaten worden.

42. Waakt dan; want gij weet niet, in welke ure uw Heere komen zal.

43. Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had, in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben, en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven.

44. Daarom, zijt ook gij bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen.

45. Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft, om hunlieder hun voedsel te geven ter rechter tijd?

46. Zalig is die dienstknecht, welken zijn heer, komende, zal vinden alzo doende.

47. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem zal zetten over al zijn goederen.

48. Maar zo die kwade dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen;

49. En zou beginnen zijn mededienstknechten te slaan, en te eten en te drinken met de dronkaards;

50. Zo zal de heer van dezen dienstknecht komen ten dage, in welken hij hem niet verwacht, en ter ure, die hij niet weet;

51. En zal hem afscheiden, en zijn deel zetten met de geveinsden; daar zal wening zijn en knersing der tanden.


Mattheus 25

1. Alsdan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden, welke haar lampen namen, en gingen uit, den bruidegom tegemoet.

2. En vijf van haar waren wijzen, en vijf waren dwazen.

3. Die dwaas waren, haar lampen nemende, namen geen olie met zich.

4. Maar de wijzen namen olie in haar vaten, met haar lampen.

5. Als nu de bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig, en vielen in slaap.

6. En ter middernacht geschiedde een geroep: Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet!

7. Toen stonden al die maagden op, en bereidden haar lampen.

8. En de