Naar inhoud springen

Pagina:Bijbel, 1888 Statenvertaling, Jongbloed Editie.pdf/1488

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

1485

Markus

3:25—4:11

gen zichzelf verdeeld is, zo kan dat koninkrijk niet bestaan.

25. En indien een huis tegen zichzelf verdeeld is, zo kan dat huis niet bestaan.

26. En indien de satan tegen zichzelven opstaat, en verdeeld is, zo kan hij niet bestaan, maar heeft een einde.

27. Er kan niemand in het huis eens sterken ingaan en zijn vaten ontroven, indien hij niet eerst den sterke bindt; en alsdan zal hij zijn huis beroven.

28. Voorwaar, Ik zeg u, dat al de zonden den kinderen der mensen zullen vergeven worden, en allerlei lasteringen, waarmede zij zullen gelasterd hebben;

29. Maar zo wie zal gelasterd hebben tegen den Heiligen Geest, die heeft geen vergeving in der eeuwigheid, maar hij is schuldig des eeuwigen oordeels.

30. Want zij zeiden: Hij heeft een onreinen geest.

31. Zo kwamen dan Zijn broeders en Zijn moeder; en buiten staande, zonden zij tot Hem, en riepen Hem.

32. En de schare zat rondom Hem; en zij zeiden tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders daar buiten zoeken U.

33. En Hij antwoordde hun, zeggende: Wie is Mijn moeder, of Mijn broeders?

34. En rondom overzien hebbende, die om Hem zaten, zeide Hij: Ziet, Mijn moeder en Mijn broeders.

35. Want zo wie den wil van God doet, die is Mijn broeder, en Mijn zuster, en moeder.


4

1. En Hij begon wederom te leren omtrent de zee; en er vergaderde een grote schare bij Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat op de zee; en de gehele schare was op het land aan de zee.

2. En Hij leerde hun veel dingen door gelijkenissen, en Hij zeide in Zijn lering tot hen:

3. Hoort toe: ziet, een zaaier ging uit om te zaaien.

4. En het geschiedde in het zaaien, dat het ene deel zaads viel bij den weg; en de vogelen des hemels kwamen, en aten het op.

5. En het andere viel op het steenachtige, waar het niet veel aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had.

6. Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden, en omdat het geen wortel had, zo is het verdord.

7. En het andere viel in de doornen, en de doornen wiesen op, en verstikten hetzelve, en het gaf geen vrucht.

8. En het andere viel in de goede aarde, en gaf vrucht, die opging en wies; en het ene droeg dertig, en het andere zestig, en het andere honderd voud.

9. En Hij zeide tot hen: Wie oren heeft om te horen, die hore.

10. En als Hij nu alleen was, vraagden Hem degenen, die omtrent Hem waren, met de twaalven, naar de gelijkenis.

11. En Hij zeide tot hen: Het is u gegeven te verstaan de verborgenheid van het Koninkrijk