15:7—31
Markus
1512
los, wien zij ook begeerden.
7. En er was een, genaamd Bar-abbas, gevangen met andere medeoproermakers, die in het oproer een doodslag gedaan had.
8. En de schare riep uit, en begon te begeren, dat hij deed, gelijk hij hun altijd gedaan had.
9. En Pilatus antwoordde hun, zeggende: Wilt gij, dat ik u den Koning der Joden loslate?
10. (Want hij wist, dat de overpriesters Hem door nijd overgeleverd hadden.)
11. Maar de overpriesters bewogen de schare, dat hij hun liever Bar-abbas zou loslaten.
12. En Pilatus, antwoordende, zeide wederom tot hen: Wat wilt gij dan, dat ik met Hem doen zal, Dien gij een Koning der Joden noemt?
13. En zij riepen wederom: Kruis Hem.
14. Doch Pilatus zeide tot hen: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer: Kruis Hem!
15. Pilatus nu, willende der schare genoeg doen, heeft hun Bar-abbas losgelaten, en gaf Jezus over, als hij Hem gegeseld had, om gekruist te worden.
16. En de krijgsknechten leidden Hem binnen in de zaal, welke is het rechthuis, en riepen de ganse bende samen;
17. En deden Hem een purperen mantel aan, en een doornenkroon gevlochten hebbende, zetten Hem die op;
18. En begonnen Hem te groeten, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden!
19. En sloegen Zijn hoofd met een rietstok, en bespogen Hem, en vallende op de knieen, aanbaden Hem.
20. En als zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den purperen mantel af, en deden Hem Zijn eigen klederen aan, en leidden Hem uit, om Hem te kruisigen.
21. En zij dwongen een Simon van Cyrene, die daar voorbijging, komende van den akker, den vader van Alexander en Rufus, dat hij Zijn kruis droeg.
22. En zij brachten Hem tot de plaats Golgotha, hetwelk is, overgezet zijnde, Hoofdschedelplaats.
23. En zij gaven Hem gemirreden wijn te drinken; maar Hij nam dien niet.
24. En als zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, werpende het lot over dezelve, wat een iegelijk wegnemen zou.
25. En het was de derde ure, en zij kruisigden Hem.
26. En het opschrift Zijner beschuldiging was boven Hem geschreven: DE KONING DER JODEN.
27. En zij kruisigden met Hem twee moordenaars, een aan Zijn rechter, en een aan Zijn linker zijde.
28. En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Hij is met de misdadigers gerekend.
29. En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en zeggende: Ha! Gij, die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt,
30. Behoud Uzelven, en kom af van het kruis.
31. En insgelijks