Naar inhoud springen

Pagina:Bijbel, 1888 Statenvertaling, Jongbloed Editie.pdf/1561

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

17:29—18:13

Lukas

1558

29. Maar op den dag, op welken Lot van Sodom uitging, regende het vuur en sulfer van den hemel, en verdierf ze allen.

30. Even alzo zal het zijn in den dag, op welken de Zoon des mensen geopenbaard zal worden.

31. In dienzelven dag, wie op het dak zal zijn, en zijn huisraad in huis, die kome niet af, om hetzelve weg te nemen; en wie op den akker zijn zal, die kere desgelijks niet naar hetgeen, dat achter is.

32. Gedenkt aan de vrouw van Lot.

33. Zo wie zijn leven zal zoeken te behouden, die zal het verliezen; en zo wie hetzelve zal verliezen, die zal het in het leven behouden.

34. Ik zeg u: In dien nacht zullen twee op een bed zijn; de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.

35. Twee vrouwen zullen te zamen malen; de ene zal aangenomen, en de andere zal verlaten worden.

36. Twee zullen op den akker zijn; de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.

37. En zij antwoordden en zeiden tot Hem: Waar, Heere? En Hij zeide tot hen: Waar het lichaam is, aldaar zullen de arenden vergaderd worden.


Lukas 18

1. En Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende, dat men altijd bidden moet, en niet vertragen;

2. Zeggende: Er was een zeker rechter in een stad, die God niet vreesde, en geen mens ontzag.

3. En er was een zekere weduwe in dezelfde stad, en zij kwam tot hem, zeggende: Doe mij recht tegen mijn wederpartij.

4. En hij wilde voor een langen tijd niet; maar daarna zeide hij bij zichzelven: Hoewel ik God niet vreze, en geen mens ontzie;

5. Nochtans, omdat deze weduwe mij moeielijk valt, zo zal ik haar recht doen, opdat zij niet eindelijk kome, en mij het hoofd breke.

6. En de Heere zeide: Hoort, wat de onrechtvaardige rechter zegt.

7. Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen?

8. Ik zeg u, dat Hij hun haastelijk recht doen zal. Doch de Zoon des mensen, als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde?

9. En Hij zeide ook tot sommigen, die bij zichzelven vertrouwden, dat zij rechtvaardig waren, en de anderen niets achtten, deze gelijkenis:

10. Twee mensen gingen op in den tempel om te bidden, de een was een Farizeer, en de ander een tollenaar.

11. De Farizeer, staande, bad dit bij zichzelven: O God! ik dank U, dat ik niet ben gelijk de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, overspelers; of ook gelijk deze tollenaar.

12. Ik vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles, wat ik bezit.

13. En de tollenaar, van verre staande, wilde