Naar inhoud springen

Pagina:Bijbel, 1888 Statenvertaling, Jongbloed Editie.pdf/1563

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

18:33—19:12

Lukas

1560

worden.

33. En Hem gegeseld hebbende, zullen zij Hem doden; en ten derden dage zal Hij wederopstaan.

34. En zij verstonden geen van deze dingen; en dit woord was voor hen verborgen, en zij verstonden niet, hetgeen gezegd werd.

35. En het geschiedde, als Hij nabij Jericho kwam, dat een zeker blinde aan den weg zat, bedelende.

36. En deze, horende de schare voorbijgaan, vraagde, wat dat ware.

37. En zij boodschapten hem, dat Jezus de Nazarener voorbijging.

38. En hij riep, zeggende: Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U mijner!

39. En die voorbijgingen, bestraften hem, opdat hij zwijgen zou; maar hij riep zoveel te meer: Zone Davids, ontferm U mijner!

40. En Jezus, stil staande, beval, dat men denzelven tot Hem brengen zou; en als hij nabij Hem gekomen was, vraagde Hij hem,

41. Zeggende: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? En hij zeide: Heere! dat ik ziende mag worden.

42. En Jezus zeide tot hem: Word ziende; uw geloof heeft u behouden.

43. En terstond werd hij ziende, en volgde Hem, God verheerlijkende. En al het volk, dat ziende, gaf Gode lof.


Lukas 19

1. En Jezus, ingekomen zijnde, ging door Jericho.

2. En zie, er was een man, met name geheten Zacheus; en deze was een overste der tollenaren, en hij was rijk;

3. En zocht Jezus te zien, wie Hij was; en kon niet vanwege de schare, omdat hij klein van persoon was.

4. En vooruitlopende, klom hij op een wilden vijgeboom, opdat hij Hem mocht zien; want Hij zou door dien weg voorbijgaan.

5. En als Jezus aan die plaats kwam, opwaarts ziende, zag Hij hem, en zeide tot hem: Zacheus! haast u, en kom af; want Ik moet heden in uw huis blijven.

6. En hij haastte zich en kwam af, en ontving Hem met blijdschap.

7. En allen, die het zagen, murmureerden, zeggende: Hij is tot een zondigen man ingegaan, om te herbergen.

8. En Zacheus stond, en zeide tot den Heere: Zie, de helft van mijn goederen, Heere, geef ik den armen; en indien ik iemand iets door bedrog ontvreemd heb, dat geef ik vierdubbel weder.

9. En Jezus zeide tot hem: Heden is dezen huize zaligheid geschied, nademaal ook deze een zoon van Abraham is.

10. Want de Zoon des mensen is gekomen, om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was.

11. En als zij dat hoorden, voegde Hij daarbij, en zeide een gelijkenis; omdat Hij nabij Jeruzalem was, en omdat zij meenden, dat het Koninkrijk Gods terstond zou openbaar worden.

12. Hij zeide dan: Een zeker welgeboren man reisde in een ver gelegen land, om voor zichzelven