Naar inhoud springen

Pagina:Bijbel, 1888 Statenvertaling, Jongbloed Editie.pdf/1723

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

14:33—15:15

1 Korinthiërs

1720

geesten der profeten zijn den profeten onderworpen.

33. Want God is geen God van verwarring, maar van vrede, gelijk in al de Gemeenten der heiligen.

34. Dat uw vrouwen in de Gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de wet zegt.

35. En zo zij iets willen leren, laat haar te huis haar eigen mannen vragen; want het staat lelijk voor de vrouwen, dat zij in de Gemeente spreken.

36. Is het Woord Gods van u uitgegaan? Of is het tot u alleen gekomen?

37. Indien iemand meent een profeet te zijn, of geestelijke, die erkenne, dat, hetgeen ik u schrijf, des Heeren geboden zijn.

38. Maar zo iemand onwetend is, die zij onwetend.

39. Zo dan, broeders, ijvert om te profeteren, en verhindert niet in vreemde talen te spreken.

40. Laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden.

15 1. Voorts, broeders, ik maak u bekend het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, hetwelk gij ook aangenomen hebt, in hetwelk gij ook staat;

2. Door hetwelk gij ook zalig wordt, indien gij het behoudt op zodanige wijze, als ik het u verkondigd heb; tenzij dan dat gij tevergeefs geloofd hebt.

3. Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven, hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften;

4. En dat Hij is begraven, en dat Hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften;

5. En dat Hij is van Cefas gezien, daarna van de twaalven.

6. Daarna is Hij gezien van meer dan vijfhonderd broeders op eenmaal, van welken het meren deel nog over is, en sommigen ook zijn ontslapen.

7. Daarna is Hij gezien van Jakobus, daarna van al de apostelen.

8. En ten laatste van allen is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezien.

9. Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de Gemeente Gods vervolgd heb.

10. Doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben; en Zijn genade, die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods, Die met mij is.

11. Hetzij dan ik, hetzij zijlieden, alzo prediken wij, en alzo hebt gij geloofd.

12. Indien nu Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden opgewekt is, hoe zeggen sommigen onder u, dat er geen opstanding der doden is?

13. En indien er geen opstanding der doden is, zo is Christus ook niet opgewekt.

14. En indien Christus niet opgewekt is, zo is dan onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof.

15. En zo word-