Naar inhoud springen

Pagina:Bijbel, 1888 Statenvertaling, Jongbloed Editie.pdf/1817

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

4:5—5:7

Jakobus

1814

vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand van God gesteld.

5 Of meent gij, dat de Schrift tevergeefs zegt: De Geest. Die in ons woont, heeft Die lust tot nijdigheid?

6 Ja. Hij geeft meerdere genade. Daarom zegt de Schrift: God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade.

7 Zo onderwerpt u dan Gode; wederstaat den duivel, en hij zal van u vlieden.

8 Naakt tot God, en Hij zal tot u naken. Reinigt de handen, gij zondaars, en zuivert de harten, gij dubbelhartigen!

9 Gedraagt u als ellendigen, en treurt en weent; uw lachen worde veranderd in treuren, en uw blijdschap in bedroefdheid.

10 Vernedert u voor den Heere, en Hij zal u verhogen.

11 Broeders, spreekt niet kwalijk van elkander. Die van zijn broeder kwalijk spreekt en zijn broeder oordeelt, die spreekt kwalijk van de wet, en oordeelt de wet. Indien gij nu de wet oordeelt, zo zijt gij geen dader der wet, maar een rechter.

12 Er is een enig Wetgever. Die behouden kan en verderven. Doch wie 13 zijt gij, die een anderen oordeelt?

13 Welaan nu gij, die daar zegt: Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen, en aldaar een jaar doorbrengen, en koopmanschap drijven, en winst doen.

14 Gij, die niet weet, wat morgen geschieden zal, want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijds gezien wordt, en daarna verdwijnt.

15 In plaats dat gij zoudt zeggen: Indien de Heere wil, en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen.

16 Maar nu roemt gij in uw hoogmoed; alle zodanige roem is boos.

17 Wie dan weet goed te doen, en niet doet, dien is het zonde.

5 1 Welaan nu, gij rijken, weent en huilt over uw ellendigheden, die over u komen.

2 Uw rijkdom is verrot, en uw klederen zijn van de motten gegeten geworden;

3 Uw goud en zilver is verroest; en hun roest zal u zijn tot een getuigenis, en zal uw vlees als een vuur verteren; gij hebt schatten vergaderd in de laatste dagen.

4 Ziet, het loon der werklieden, die uw landen gemaaid hebben, welke van u verkort is, roept; en het geschrei dergenen, die geoogst hebben, is gekomen tot in de oren van den Heere Sebaoth.

5 Gij hebt lekkerlijk geleefd op de aarde, en wellusten gevolgd; gij hebt uw harten gevoed als in een dag der slachting.

6 Gij hebt veroordeeld, gij hebt gedood den rechtvaardige; en hij wederstaat u niet.

7 Zo zijt dan lankmoedig, broeders, tot de toekomst des Heeren. Ziet, de landman verwacht de kostelijke vrucht des lands, lankmoedig zijnde