Naar inhoud springen

Pagina:Bijbel, 1888 Statenvertaling, Jongbloed Editie.pdf/471

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

12:21—13:10

1 Samuël

468

niet van achter den HEERE af, maar dient den HEERE met uw ganse hart.

21 En wijkt niet af; want gij zoudt de ijdelheden na volgen, die niet bevorderlijk zijn, noch verlossen, want zij zijn ijdelheden.

22 Want de HEERE zal Zijn volk niet verlaten, om Zijns groten Naams wil, dewijl het den HEERE beliefd heeft, ulieden Zich tot een volk te maken.

23 Wat ook mij aangaat, het zij verre van mij, dat ik tegen den HEERE zou zondigen, dat ik zou aflaten voor ulieden te bidden; maar ik zal u den goeden en rechten weg leren.

24 Vreest slechts den HEERE, en dient Hem trouwelijk met uw ganse hart; want ziet, hoe grote dingen Hij bij ulieden gedaan heeft!

25 Maar indien gij voortaan kwaad doet, zo zult gijlieden, als ook uw koning, omkomen.


13 1 Saul was een jaar in zijn regering geweest, en het tweede jaar regeerde hij over Israël.

2 Toen verkoos zich Saul drie duizend mannen uit Israël; en er waren bij Saul twee duizend te Michmas en op het gebergte van Beth-el, en duizend waren er bij Jonathan te Gibea-benjamins; en het overige des volks liet hij gaan, een iegelijk naar zijn tent.

3 Doch Jonathan sloeg de bezetting der Filistijnen, die te Geba was, hetwelk de Filistijnen hoorden. Daarom blies Saul met de bazuin in het ganse land, zeggende: Laat het de Hebreën horen.

4 Toen hoorde het ganse Israël zeggen: Saul heeft de bezetting der Filistijnen geslagen, en ook is Israël stinkende geworden bij de Filistijnen. Toen werd het volk samengeroepen achter Saul, naar Gilgal.

5 En de Filistijnen werden verzameld om te strijden tegen Israël, dertig duizend wagens, en zes duizend ruiters, en volk in menigte als het zand, dat aan den oever der zee is; en zij togen op, en legerden zich te Michmas, tegen het oosten van Beth-aven.

6 Toen de mannen van Israël zagen, dat zij in nood waren (want het volk was benauwd), zo verborg zich het volk in de spelonken, en in de doornbossen, en in de steenklippen, en in de vestingen, en in de putten.

7 De Hebreën nu gingen over de Jordaan in het land van Gad en Gilead. Toen Saul nog zelf te Gilgal was, zo kwam al het volk bevende achter hem.

8 En hij vertoefde zeven dagen, tot den tijd, dien Samuël bestemd had. Als Samuël te Gilgal niet opkwam, zo verstrooide het volk van hem.

9 Toen zeide Saul: Brengt tot mij herwaarts een brandoffer, en dankofferen; en hij offerde brandoffer.

10 En het geschiedde, toen hij geëindigd had het brandoffer te offeren, ziet,