Pagina:Bijdragen tot de geschiedenis der wetenschappen en letteren in Nederland.djvu/71

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
53
bijlagen.

Tot hier toe ſijn de eenſilbighe grontnamen en grontwoorden beſchreven, die wy voorgenomen hadden. Maer datſe inde t’ ſaemvouging beneven meerder cortheyt, oock: meerder ſekerheyt hebben dan de Grieckſche, gelijck vooren gheſeyt is, t’ ſelve blijckt daer an, dat de ongheleerde Duytſche ghemeente die A noch B en can, de t’ ſaemvouging doet ſonder daer op te dencken, of ſonder dat ſijt weten, en dat deur de talens eyghenſchap en de reghels welgheoirdende vasticheyt.
Als by voorbeelt ſoo ymant een ſeker mes eyghentlick gebruyckte om corck me te ſnijen, hy ſal dat ſonder hem te bedencken noemen corckmes, niet teghenſtaende hy die verſaemde naem noyt ghehoort en had, oock verſtaent ander al oft lang inde ghebruyck waer gheweest, te weten datmen meent een mes t’ welckmen eyghentlick beſicht om corck te ſnijen, en yder van hemlien ſoudet deur de talens eygenſchap mette ſelve ſilben en, oirden alſo noemen, niemant en ſeght mescorck, noch en ghebruyckter ander [1] vallen of ſilben toe. Meer ander voorbeelden ſoudemen hier vande Duytſche t’ ſaemvouging, by meugen

ſtel-
  1. Caſus.