Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 1 (1854).djvu/24

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 26 —

Vervulling. Ach, volhardt en ziet die Heilzon stralen
Die hijgt om u in ’t oog te blinken. Ja, heur gloor
Ontgloeit de kimmen reeds; heur morgenstar treedt voor.
De voorboô van uw heil is de afval dezer dagen,
Uw zonneschijn rijst op uit onze nevelvlagen.
Uw Heilverzaking hield der Heidnen kindschap in,
En de onze, uw wederkeer uit Abraâms huisgezin.
Mocht de ingeënte tak zich roemen om zijn lover,
God geeft ze in ’t straffensuur aan dees verdorring over,
Dat de afgehouwen rank in nieuwen bloei ontspruit’.
Schiet, lang verachte stam, in blij gebladert’ uit!
God wilde uw hoogmoed eens, en d’onzen thands verlagen:
Hereend zal onze olijf zijn oogst van vruchten dragen:
Hereend heft hy zijn kruin ten wolken, en omvat
Heel ’t aardrijk; en de daauw des hemels drenkt zijn blad,
En ’t drupt van ’t manna der onsterflijkheid. — Hebreeuwen!
Verliest geen voorrecht van een dertigtal van eeuwen,
In roeping, weldaân, en kastijding omgegaen,
Om ’t onherroeplijk pad des afgronds in te slaan!
Aanbid, ô edel Volk, door de Almacht uitverkoren,
Den Zoon van David, reeds in Abrams heup gezworen!
Houd onverwrikbaar aan uw heilbeloft’nis vast;
Het oogenblik genaakt. Hy beve, wien ’t verrast!

1824.



 

Vredehaat.

Mijn ziele heeft lang gewoond by de genen die den
vrede haten.

Ps. CXX, 6.
Wie zijn zy die den Vrede haten?
Wie, dan uw haters, VREDEVORST?
Wie, dan die woedende onverlaten
Wier ziel naar bloed en gruwlen dorst?
Wie dan verraad en oproerstokers,
Wie moedwil vorstenthronen sloopt;
wie pijlen ramm’len in hun kokers,
In ’t gift des Lasters ingedoopt?

Hun door ’t Geweld gepeesde bogen
Gewapend door Verdelgingzucht,
Staan reeds in de ijzren vuist gebogen,
En drijven ’t moordtuig door de lucht.
Hun doel is ’t hart der Godgezinden;