Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 1 (1854).djvu/85

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 87 —


Zorg.


Gezegend is de zorg die ’t onheil voor kan komen;
Maar vruchtloos kwelt zich ’t hart om ’t geen onkeerbaar naakt.
Lafhartig is ’t, een leed, ons toebestemd, te schroomen;
In de onderwerping slechts wordt ware troost gesmaakt.

Zie daar den Christenmoed, die alle leed ontwapent!
Gelatenheid in God is balsem aller wond’.
De kranke zuichling lacht, aan ’s moeders boezem slapend;
Maar zachter rust de ziel die troost in Jezus vond.

Wat ’s lijden op deze Aard? De hartkwestuur moog schrijnen;
U wacht ik, Hemelsche Arts, die haar verbinden zult.
De prikkling van de pijn zal by Uw komst verdwijnen,
Uw hand verzacht en heelt. — Mijn boezem, heb geduld!

1824.



Den Lofzang van Xaverius (zie bladz. 61,) heeft onze Cats in zes verzen uitgedrukt, die ik het der moeite waardig acht hier by te brengen. Zy komen voor in zijn Tachtigjarig leven, en luiden dus, in den styl en verstrant van dezen oprechten en gemoedelijken Christen, aan wiens Werken mijne vroegste kindschheid voor altijd de onwaardeerbaarste verplichtingen heeft.

Mijn God, 'k en dien u niet uyt vrese van der hellen,
Daer in gy machtig zijt voor eeuwig my te quellen,
Ook is integendeel mijn Godsdienst niet gegront,
Op, datje dese ziel den Hemel schencken kont.
Ick dien u om u-zelfs, en om u heylig wesen
Dat waerdig is voor al en staeg te zijn gepresen.