Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 2 (1854).djvu/29

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 31 —

Lokken u de bonte kleuren
Van een valschen bloemhof uit;
Laaft, verkwikt u aan de geuren
Van dees thijm en ’t heidekruid.
Hier moogt gy uw lust verzaden;
Hier in zuivre plassen baden;
Hupplen in ’t verfrisschen groen;
Blijft gedwee, onnoozle schapen, waar zijn arm u mag behoên!


Ginds omgrimt U fel van tanden
’t Aartsvijandig wolfgebroed,
Onverzaadbaar naar uw bloed,
Gierende om u aan te randen.
Vlijt u onder ’s Herders staf,
Lieve lamm’ren; wijkt niet af!

Schijnen u de middagstralen
Somtijds wat te fel op ’t hoofd;
Laat geen nieuwsgiere oogen dwalen
Waar dat boschjen schuts belooft.
Daar, daar loert de felle roover;
In de lommer van dat lover
Is de schuilplaats van zijn woên.
Blijft gedwee, onnoozle schapen, laat uw Herder u behoên.


Hy, hy kent de veldgewassen
’t Heilzaam voedsel, u bereid.
Waar zijn trouwe hand u weidt,
Zal de dood u niet verrassen;
Buigt, u onder ’s Herders staf:
Moedwil loopt in eigen straf!

Waar zijn trouwe wachters waken,
Daar is veiligheid en rust,
Zal geen vijand u genaken;
Zoekt, ô zoekt geene andre lust.
Hier in thijm- en klaverstreken,
Hier by de onverdachten beken,
Moogt gy hart en lust voldoen:
Blijft gedwee, onnoozle schapen, laat uw Herder u behoên!


1824.