Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 2 (1854).djvu/35

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 37 —

’t Geen de wraak van God zal treffen,
(Louter Duivlenmom,) bestaat.

ô Beware ons Uw genade,
Groote Goël! ja, verhoed
Als ons hart een’ plicht voldoet,
Dat het in dien modder bade!
Neen, roei alle zelfheid uit,
’t Onkruid, dat alle oogenblikken
’t Zaad op d’ akker wil verstikken,
En gestadig weêr ontspruit!

Ach, wanneer wy ’s naasten plagen,
Waar hy opviel naar omhoog
Met een weemoedstraan in ’t oog,
Door een poging helpen dragen,
In die weldaad blij te moê;
Gy (ô goedheid, nooit volprezen!)
Acht het U in hem bewezen,
Schrijft het ons als offer toe. —

Doch! wat offer! — Ledige airen!
En die biên we Uw reinheid aan? —
Ja, Gy laat den wil volstaan
Van behoeftige akkeraren;
Maar erkennen we onverbloemd,
Dat we U niets ten outer brengen,
Of ’t met zondigheên vermengen,
Door Uw heiligheid gedoemd.

Neen, daar is geen Wetvervullen,
Geene Liefde kwijting aan;
’t Is gemaskerde Eigenwaan,
Waar we ons vruchtloos meê verhullen.
Gy, die zondaars roept en redt,
Laat ons Uw verdienste kleeden,
Zy, door geene onheiligheden
Als onze ijdle pronk, besmet!

Eigen ze ons, Gy Wetvoldoener,
Weldaânstorter, Offerlam,
Dat ons misdrijf op zich nam!
Val- en Zondenwraakverzoener!
Ons, d’ ontrukten Helleroof! —
Ja, Gy zult ons, die hier weenen,
Met Uw heiligheid vereenen
Door verdiensteloos Geloof!

1825.