Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 2 (1854).djvu/85

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 87 —

Die ’t oog op zeedlijkheid gericht,
Zich toejuicht om betrachten plicht,
Zijen eigene onmacht niet gevoelt,
Om eer of zelfvoldoening woelt,
Van eigen wil of eigen kracht
Onzondig doen of pogen wacht,
Zijn gantsch bedrijf niet doemenswaard,
Niet vloekbaar voor zich-zelf verklaart,
Maar, met de logen in ’t gemoed,
Een aanspraak op verdienste voedt.

Wy, neen, we erkennen met het hart,
In ’t diepst gevoel der zondesmart
Ons-zelf en elke wil en daad
Bezoedeld, ja, in oosprong kwaad.
Gy, reinig ons en hart en zin,
Stort ons den geest der waarheid in,
En heilig dien Gy riept en trekt,
Hoe diep met zonden overdekt,
Als wien Ge uit vrijmacht van genâ
’t Verlossingsbloed op Golgotha
Ter zielsverzoening vloeien deedt
Voor die zich ’t meest onwaardig weet.

1825.



 

Geron.

Sicelides Musae, paulo Majora canamus.
VIRGILIUS.
De alvoênde Moeder, steeds in arbeid voor haar kroost,
Hing (na een negental van maanden, onverpoosd
In immervolgende oogst van bloemen, voedzame airen,
En boomooft,) afgemat en uitgeput van ’t baren,
Het blanke nachtgewaad der winterslaapkoets om,
En vlijde zich ter rust by ’t stormend windgebrom.
Haar weduwlijke koets omringden geen akkoorden
Van juichend vooglental; maar ’t hagelklettrend Noorden
Stortte in verwoedheid neêr door ’t graauwe mistgordijn,
En liet geen aanblik toe van zichtbren zonneschijn;
Als Geron, neergedrukt van innig zielsbezwaren,
Zich neêrzette op een tas van afgeschudde blaâren,
En ’t hygend hart ontlastte in dezen jammertoon.

ô Beemden, waar nog korts en Ceres en Pomoon
En Flora, hand aan hand, de bosschen en valleien