Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 1 (1854).djvu/40

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 42 —

Zien nederwaarts; Zijn arm omkleed met Alvermogen,
Is uitgestrekt ter wraak. — Jan, sticht uw gruwelthroon,
Verlokt, verdelft, verheert, en blaast den zegetoon;
Hy nadert. — Ja de dag zal opgaan : zoekt uw kuilen
Gy nachtgevogelt’, dat met oorverdoovend huilen
’t Verduisterd zwerk bedekt in uw ontzachbre vlucht,
En pestwalm ademt tot vergiftiging der lucht!
Doch neen, geen kuilen dan, die wijk- en schuilplaats bieden,
Als ’t bliksemstralend vuur u achterhaalt in ’t vlieden,
Den dampkring zuivert, en wie ’t hoofd niet tijdig buigt,
Door de ijs’lijke eeuwigheid van jamm’ren, overtuigt!

1823.



 

Ten Gedenkdage der Inwijding van onze teêr geliefde vrienden in ’s Heilands gemeenschap.

Ja, ’t zij in eindeloos verwisslen en verwrikken
Dat alles hier op de aard zijn duur bestendig roemt;
Gods Almacht schiep ons niet voor enkele oogenblikken,
Nog eer te niet gegaan dan zelfs de mond ze noemt.
Voorheen en toekomst, ach! om niet vervult gy de ooren,
En vleit verbeeldingswaan met d’ ijdelen naam van THANDS;
   In ’t aan te grijpen, reeds verloren,
    En schaduwschijn by flikkerglans. —

Toch eeren wy den dag, die ons aan de Aard gegeven
En ’t oog geopend heeft voor ’t prikk’len van dit licht:
Toch danken we U, ô GOD, voor de intrede in dit leven,
En streelend is aan ’t hart die zoete dankensplicht!
Te recht! — Een oogwenk slechts van ZIJN, zelfs op der Aarde
Met jamm’ren overstelpt, was nog ’t onschatbaarst goed;
   Ondenkbaar, Godlijk in zijn waarde,
    Als drop uit Uwen levensvloed.

Ja, heerlijk is die drop, ô Algenoegzame ader,
Die al wat levend heet met zelfbesef doorvliet:
En heerlijk zoet de dank, ô onze, ô aller Vader,
Die ’t kinderlijk gemoed by zulk een gaaf ontschiet.
Hoe zou ’t erkentlijk hart het oogenblik niet vieren,
Waarin ’t uit diepe nacht voor ’t licht ontwikklen mocht,
   Het oog uw schepping door mocht zwieren,
De borst, in ’t luchtgegolf naar stem en adem zocht!

Ja, heerlijk! — Maar op nieuw, maar voor geene aard, herboren,
Voor geen genot van ’t aardsch, voor geen verganklijk slijk,
   Maar voor Gods onbezwalkte Chooren,