Deze pagina is proefgelezen
— 65 —
Hoopt in ons Vaderland zijn gruwlen stout op een!
Ja, de afval is volwrocht. Met Christus zoen te honen,
Zijn bloed te smaden, ja, behaalt men gloriekroonen,
En de eer die Turk en Pers voor Jezus grootheid voedt,
Wordt hier in Hollands schoot met schande en leed geboet.
En zoude ik my dan hier in hun gezelschap vlijen,
Die de afgoôn dezer eeuw met hart en mond belijen;
Of wien huns Heilands naam niet meer ter harte gaat,
Dat ze onverschillig zijn by vloekbren lastersmaad
Of, waar hun ’t bloed der schaamte in ’t voorhoofd op moest stijgen,
Uit laffe menschenvrees of wareldliche inzict zwijgen?
Ik die, voor Jezus oog, voor ’t vrij geweten leed,
Hem, die my steunde en schoort, my-zelf verschuldigd weet,
En by den felsten storm, op ’t woedendst losgebroken,
Voor de Onschuld in Zijn naam vrijmoedig heb gesproken,
De wapens zag verstompt, op dees mijn borst gericht,
En geen behoefte ken, geen doelwit, dan den plicht!
Ja, de afval is volwrocht. Met Christus zoen te honen,
Zijn bloed te smaden, ja, behaalt men gloriekroonen,
En de eer die Turk en Pers voor Jezus grootheid voedt,
Wordt hier in Hollands schoot met schande en leed geboet.
En zoude ik my dan hier in hun gezelschap vlijen,
Die de afgoôn dezer eeuw met hart en mond belijen;
Of wien huns Heilands naam niet meer ter harte gaat,
Dat ze onverschillig zijn by vloekbren lastersmaad
Of, waar hun ’t bloed der schaamte in ’t voorhoofd op moest stijgen,
Uit laffe menschenvrees of wareldliche inzict zwijgen?
Ik die, voor Jezus oog, voor ’t vrij geweten leed,
Hem, die my steunde en schoort, my-zelf verschuldigd weet,
En by den felsten storm, op ’t woedendst losgebroken,
Voor de Onschuld in Zijn naam vrijmoedig heb gesproken,
De wapens zag verstompt, op dees mijn borst gericht,
En geen behoefte ken, geen doelwit, dan den plicht!
Neen, vraagt niet, woeste hoop, als of ge met dit vragen
De gruwlen, u te zwaar, ten deel kost overdragen,
En schuilen achter ’t schild dat geen ontaart gebroed,
Maar Hollands braafheid tot bescherming strekken moet;
Duldt, lijdt een koning dit; hy, uit den Held gesproten
Die voor d’ oprechten leer in ’t harnas toegeschoten,
Voor Christus kerk zijn goed, zijn bloed en leven liet ? —
Neen, Nassau, neen, Oranje ontviel zijn afkomst niet.
Regeer’ hy! en Gods kerk zal vrijen adem halen!
De heilzon van ’t Geloof ons Neêrland weêr bestralen;
De zorg dier Godheid ons weêr reegnen in den schoot,
Met wie het Hoof zijns stams ’t Verbond ter redding sloot,
Wannneer hy Vorstenhulp en steun van aardsche Machten,
Op Hem-alleen gerust, kloekmoedig dorst verachten,
En met Profeetenkracht in één ontzachlijk woord,
De lafheid schaamrood hield, de vrees in ’t hart versmoord.
Regeer’ hy! breekt hy ’t juk der laffe Dwingelanden,
Wier moedwil d’ elpen staf durft buigen in zijn handen,
Ten roede en geesel maakt van ’t Godgetrouwe volk,
En heimlijk ’t lemmer slijpt der Hem bestemde dolk.
Regee’ hy! in den naam der Godheid die hem huldde,
Die zoo ze een poos den trots van ’t Helgebroedsel duldde,
Hen, met het bandloos rot dat in hun voetspooor streeft,
Slechts aan hun dwaasheid tot verdelging overgeeft;
Doch geen Oranje schiep ten speelpop van zijn beulen,
Noch opvoerde op den throon om met den Hel te heulen;
Maar, telg eens Voorgeslachts, verwondring van Euroop,
Der onderdrukkren schrik, der onderdrukten hoop,
Hen ’t edel harte vormde, een bloed als ’t zijne waardig,
Dat, teder voor zijn volk, weldadig, en rechtvaardig,
De gruwlen, u te zwaar, ten deel kost overdragen,
En schuilen achter ’t schild dat geen ontaart gebroed,
Maar Hollands braafheid tot bescherming strekken moet;
Duldt, lijdt een koning dit; hy, uit den Held gesproten
Die voor d’ oprechten leer in ’t harnas toegeschoten,
Voor Christus kerk zijn goed, zijn bloed en leven liet ? —
Neen, Nassau, neen, Oranje ontviel zijn afkomst niet.
Regeer’ hy! en Gods kerk zal vrijen adem halen!
De heilzon van ’t Geloof ons Neêrland weêr bestralen;
De zorg dier Godheid ons weêr reegnen in den schoot,
Met wie het Hoof zijns stams ’t Verbond ter redding sloot,
Wannneer hy Vorstenhulp en steun van aardsche Machten,
Op Hem-alleen gerust, kloekmoedig dorst verachten,
En met Profeetenkracht in één ontzachlijk woord,
De lafheid schaamrood hield, de vrees in ’t hart versmoord.
Regeer’ hy! breekt hy ’t juk der laffe Dwingelanden,
Wier moedwil d’ elpen staf durft buigen in zijn handen,
Ten roede en geesel maakt van ’t Godgetrouwe volk,
En heimlijk ’t lemmer slijpt der Hem bestemde dolk.
Regee’ hy! in den naam der Godheid die hem huldde,
Die zoo ze een poos den trots van ’t Helgebroedsel duldde,
Hen, met het bandloos rot dat in hun voetspooor streeft,
Slechts aan hun dwaasheid tot verdelging overgeeft;
Doch geen Oranje schiep ten speelpop van zijn beulen,
Noch opvoerde op den throon om met den Hel te heulen;
Maar, telg eens Voorgeslachts, verwondring van Euroop,
Der onderdrukkren schrik, der onderdrukten hoop,
Hen ’t edel harte vormde, een bloed als ’t zijne waardig,
Dat, teder voor zijn volk, weldadig, en rechtvaardig,