Deze pagina is proefgelezen
— 71 —
Laat me u thands een woord ontscheuren,
’t Geen ons Neêrlandsch mag betreuren
Dat haar weelde niet bevat!
’t Geen ons Neêrlandsch mag betreuren
Dat haar weelde niet bevat!
Desengaño, groote Godheid,
Geessel voor geliefde zotheid,
Dommen, ingebeelden waan,
Gy, op Spaanschen grond geboren,
Maar voor Spanje lang verloren,
Zie dat Spanje nog eens aan.
Geessel voor geliefde zotheid,
Dommen, ingebeelden waan,
Gy, op Spaanschen grond geboren,
Maar voor Spanje lang verloren,
Zie dat Spanje nog eens aan.
Keer, verjaag die dolle honden
Die zijn welvaart gants verslonden!
Eens de prooi van Bygeloof,
Ligt het nu in slimmer keten,
(Nieuwen dwang van ’t vrij Geweten,)
Door vervloekten scepterroof.
Die zijn welvaart gants verslonden!
Eens de prooi van Bygeloof,
Ligt het nu in slimmer keten,
(Nieuwen dwang van ’t vrij Geweten,)
Door vervloekten scepterroof.
Zie een hoop van Onverlaten
Meester van misleide Staten,
Die zijn ingewant doorwroet:
Breek die monsters klaauw en tanden;
Rukt het uit dier Duivlen banden,
En versmoor hen in hun bloed!
Meester van misleide Staten,
Die zijn ingewant doorwroet:
Breek die monsters klaauw en tanden;
Rukt het uit dier Duivlen banden,
En versmoor hen in hun bloed!
’t Engelsch ei der Ongodisten
Die aan God Zijn thoon betwisten,
Aan de Seine rijpgebroeid,
Vult Europa met zijne adderen
Die wat heilig is bezwadderen,
Wien de Hel uit de oogen gloeit.
Die aan God Zijn thoon betwisten,
Aan de Seine rijpgebroeid,
Vult Europa met zijne adderen
Die wat heilig is bezwadderen,
Wien de Hel uit de oogen gloeit.
ô Onttoover gy de zinnen!
Leer gy wie hun volk beminnen
Muiters knellen in den band,
En den staf, van God geschonken,
(Niet om ledig meê te pronken,)
Vast beklemmen in de hand.
Leer gy wie hun volk beminnen
Muiters knellen in den band,
En den staf, van God geschonken,
(Niet om ledig meê te pronken,)
Vast beklemmen in de hand.
Leer hem, Vaderlijk bestieren;
Geen geboeft’den teugel vieren
Dat zich indringt op hun throon!
Met der Volken heil beladen,
Zijn ze aanspraaklijk voor hun daden;
Voor ’t geheiligd recht der Kroon.
Geen geboeft’den teugel vieren
Dat zich indringt op hun throon!
Met der Volken heil beladen,
Zijn ze aanspraaklijk voor hun daden;
Voor ’t geheiligd recht der Kroon.
Wee die ’t roekloos overgaven!
Op den stoel gebonden slaven,
Op den stoel gebonden slaven,