Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 2 (1854).djvu/21

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 23 —

En spoel’ ze in dartle spelenszucht
Het zweet der warme middaglucht
In ’t kronklend wad der veldrivieren.

Laat ze eerst in luchten kalverdans,
Eer ’t oog nog tintle van zijn glans,
Gestalte, en heup, en borst, ontwikkelen;
Tot rijper, tot bekwamer dag
De maagdenknop ontsluiten mag,
En ’t hart tot teedre neiging prikkelen.

Wat grijpt gy, als met havikskluif,
Naar de ongerijpte en groene druif?
Verbei! de Herfstmaand is op handen;
Haast biedt ze u heel heur overvloed
In blaauwen waas en purpren gloed,
Die harten mag doen watertanden.

Haast gluurt ze, ’t kinderspelen moê,
Met half verstolen lonkjens toe,
Die elk door borst en aders schieten.
Dan ga uw oog op ’t blank albast
Van hals en schouders vrij te gast;
Dan kunt ge uw Lalage genieten!

1824.



 

Te rug keer.

— Nunc retorsum
Vela dare, atque iterare cursus
Cogor relictos. —

HORAT.
De slechthoofd, op verdwaasde wijsheid
En Filozofen eernaam trotsch,
Ducht eindlijk, by bezonnen grijsheid,
De wraak des langgetergden Gods.
Te rug, verdoolden! ja keert weder,
Keert weder! maakt uw voeten vlug!
Ja, werpt u voor den Wreker neder
Wiens pijlbus rammelt op zijn rug:
Wiens boog, met ijzren hand gespannen,
Onfeilbre schichten drijft naar ’t wit;
Die ’t tarwengraan van ’t kaf zal wannen,
En wien geen offersmook verbidt:
Die met den opslag van zijne oogen
Den Dwingland van den zetel rukt,