Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 2 (1854).djvu/40

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 42 —

Sterven.

Ja vreeslijk is het uur, het angstig uur van sterven,
    Als we één onzetbren slag
    ’t Gezicht van ’s hemels dag
En wat dat licht belooft, onredbaar, door zien kerven!

Maar wat is ’t dat die slag het menschlijk hart doet derven?
    ’t Verlangen naar genot
    Dat met ons uitzicht spot,
En wel verlokt en tergt, maar nooit zich laat verwerven.

En lachende Oogst, helaas! van uitgedorste gerven,
    Die nooit den trek verzaadt,
    Maar hoop en vlijt verraadt
En ingebeelden schat verkeert in aarden scherven.

Doch waarom dan gevreesd voor ’t rustpunt van dit zwerven?
    Neen leggen wy voor ’t graf,
    De zelf-betoovring af:
’t Is zalig, zelfs op de aard, van ’t aardsche zich te onterven,
    En, voor den dood, te sterven.

1823.



 

De schoonste Lusthof.

Wat ’s de liefelijkste Gaard
In den omvang van heel de aarde?
Wat de schoonste vreugdenhof,
Duikende in zijn lommerlof?
Waar het zielverrukkendt Eden
Van den Hemel afgebeden,
’t Geen nooit Lustbeemd overtrof?

’t Is niet waar de frissche roos,
Waar de blozende abrikoos,
Geuren strooit of kleuren mengelt;
Waar de wijnstok tros aan tros
In den dichten bladerdosch
Met den zachten appelblos
Aan granaat en vijgen strengelt.
’t Is, waar ’t zachte huwlijksbed,
Van den twistrook onbesmet,
Vruchtbaar in geliefde loten
Uit de reinste Mijn gesproten,
Van zijn ranken is omzet.