Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 2 (1854).djvu/75

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 77 —

Maar — wijs door uwer Vaadren zonden…!
ô Nakroost, dat gy ’t eenmaal wierdt!
Ach! vruchtloos bloedt gy aan hun wonden,
’t Is de eigen drift die u bestiert.
Ja, Oudren dwaasheên zijn verloren;
Verdubblen in een nieuwe teelt;
En wat dan Nazaat is beschoren,
Werd door hun ramp slechts voorgebeeld.

1824.



 

Oud Hollandsche strijdzang uit de veertiende eeuw.

Wat toeft gy, wakkre knapen,
Komt, reikt hier schild en speer:
De Ridder staat in ’t wapen,
Zijn mannen in ’t geweer.

Ten vijand ingevlogen,
Gy fiere Heldenstoet!
Het lemmer uitgetogen;
Gebaad in ’s vijands bloed!

De krijgstrompet gestoken
Langs duin en open strand!
Des Vlamings hoon gewroken,
Die elk in ’t harte brandt!

De vurige genetten
Staan reeds ten strijd gesard,
Om hem de kruin te pletten,
Te trappen op zijn hart.

Zy brieschen reeds en schuimen,
En schudden maan en hals
(Versierd met witte pluimen,)
Op ’t zein des Wapenschals.

Zy steigeren en stampen,
En heffen ’t hoofd om hoog,
En blazen rook en dampen,
En vlammen met het oog.

De Krijgsmoed geeft hun vleugels;
Zy wachten naar geen spoor;
Zy voelen toom noch teugels,
Maar hollen moedig door.