Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/16

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en de goede man gaf hem geen kwaad woord, maar het beste deel van zijne tafel, zoo vaak hij er aanzat. Zijne vrouwen oudste dochter hadden den armen neef lief, zooals vrouwen kunnen liefhebben, waar zij mededoogen voelen met een onbekend lijden, dat zij toch als bij ingeving raden, en de jongere kinderen, meest jongens, mochten hem lijden, zooals een grooten makken huishond, waarmede zij sollen konden en stoeien zooveel hun lustte, zonder vrees van door hem gebeten te worden. Terwijl wij over onzen wees voortgepraat hebben, zijn twee personen binnengekomen, die door het grootste deel van \’t gezin met vroolijk gejuich zijn verwelkomd, vooral door Wollebrandt, die den één, een knaap van zijn leeftijd, vroolijk de hand drukt, terwijl hij uitroept: »Wat een blij weêrzien, Frans! nu zal je me van Oost-Indië vertellen?"

»Certeyn zal ik!" herneemt Frans: »maar hier breng ik je mijn oom, die je van andere dingen kan spreken dan ik." Die oom droeg de kleeding van een gewoon matroos: ’t was een dier wakkere rappe zeelieden, die de rechterhand zijn van den eersten stuurman en de trots van den kapitein. Frans was een knaap van Wollebrandts jaren, zelfs de jongere, maar niemand zou het hem hebben aangezien. Lang, slank en toch forsch, vlug en door de zonnehitte verschroeid, scheen hij reeds een volwassen jongeling, waar de ander nog een knaap was; reeds een mensch waar de ander nog kind, heette; reeds een persoon die zijne plaats had in de maatschappij, waar men nog niet wist wat er van den andere zou moeten worden: en ’t was zeker die overweging, die Wollebrandt plotseling met diepen, pijnlijken weemoed deed uitroepen:

»Gij reeds naar Oost-Indië geweest, en ik, die uw oudere ben, ik zit nog op eene snijders-tafel te suffen!"

»Wel, jongen, je suft omdat je op de snijders-tafel zit!" sprak op eens oom de matroos, met het eenvoudig gezond verstand, dat onbevangen zijn oordeel uitspreekt, »je moest bij ons op het schip zijn, daar zouden je de leden wel uit malkaar raken; je zoudt een groote ferme jongen worden; dat zou een leven wezen dat je aanstaan zou!" en de goede man begon