Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/237

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen



De dag was aangebroken; de zon, als oprijzende uit de Adriatische zee, besprenkelde met gouden looveren de zachte golfjes der lagunen.

Wat was Venetië schitterend schoon in dien ochtendstond; wat was ze frisch en rijk fin dien vollen bloei harer rijpe jeugd;wat geleek zij toen op de beschrijving van den dichter:

»She looks a sca Cybele fresh from ocean,
»Rising with her Tiara of proud Towers
»At airy distance, with majestic motion,
»A ruler of the waters and their powers,
»And such she was!"

Ja, toen was zij het nog, ondanks den drang van het oogenblik, maar zij had reeds keuze gedaan van den ridder, die het zwaard zou aangorden om het haar te doen blijven. Wat was zij schoon en fier in hare fantastische dracht, die Godinne der wateren; den Oosterschen mantel om de schouders en den malierok der kruisridders over de heupen; het hoofd gekroond met de phrygische muts, niet gebonden, maar gesierd door den diadeem der Dogen; wat was zij majestueus, toen de ochtenddampen wegtrokken als luchte sluiers, die hare schoonheid eene wijle hadden omneveld; wat schitterde dat koepeldak van haar grootschen St. Marcustempel van den weerschijn der eerste zonneglansen; wat speelden er vroolijke lichttinten op die bronzen paarden, die Doria dreigde te breidelen, maar die nog ongeteugeld dat booggewelf sierden, als zegeteekenen van een ouden triomf. Wat blonk dat kleurige marmer van hare pleinen en paleizen in dat helle, volle daglicht; wat dansten er grillige schaduwen tusschen die arabesken van fijn kantwerk, in steen uitgehouwen. Wat was die hemel helder en dat water blauw; wat waren zij nog liefelijk, die zoelte zonder hitte, die zachte glansen zonder zengenden gloed!

Bovenal, wat was zij opgewekt en vroolijk, die bevolking, die de vermoeienis niet had geacht en evenmin gevoeld, sinds de zon was opgegaan over den dag harer hope. En toch op eens, welk eene ademlooze stilte onder die menigte, die daar zoolang reeds joelend en woelend had dooreengewriemeld, zich verdee-