Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/180

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De overman integendeel werd reeds driftig bij de gedachte, dat de »onschamele man” de mogelijkheid stelde van te blijven en zich te vertoonen, op het zoo wichtig en beslissend moment, waarop de Hertog, de vorstelijke Bruid en geheel het voornaam gezelschap van 't Engelsch en Bourgondisch Hof voorbij zouden trekken, of, zooals hij hoopte, stil zouden houden, om de vertooning gade te slaan; dit zou niet slechts zijn den triumf der poorterie te deelen, maar allereerst dien te bederven, en hij had zich geen oogenblik kunnen denken, dat zulk een verwaten wensch in den armelijken, onvermaarden meester had kunnen opkomen, veel min dat deze het als een recht zou laten gelden; en hij zeide hem dit in driftige bewoordingen en zonder eenige verschooning voor diens eigenliefde. De andere antwoordde met koele minachting, en zeide alleen: — »Als ik gaan moet, neem ik mijn werk met mij,” en sloeg reeds de hand aan eene decoratie op den achtergrond, die een gezicht op het schoone koninkrijk Groot—Brittanje moest voorstellen, en die, bij zeldzame juistheid en kracht, uitvoerigheid aan schilderachtige losheid paarde; terwijl het voor ieder duidelijk was, dat hier geen Vlaamsch of conventioneel landschap was voorgesteld, maar wel degelijk een gezicht op eene vreemde, hier onbekende kust.

De overman, evenzeer verschrikt als verontwaardigd over die vermetelheid, zag om naar de wachten en gildebroeders, tot verweer; des kunstenaars oogen schoten vlammen; hij scheen niet gereed voor de overmacht te bukken. Gelukkig werd hem de strijd gespaard: eer het van heftige woorden tot heftige daden kwam, terwijl de twistenden elkaar met zwijgende uittarting stonden aan te staren, hoorden ze een luid en schel geklingel van kleine belletjes. Spoedig daarop zag men een »kostelijk geaccoustreerd” personaadje door het volk heendringen, wiens kleeding evenwel zoo bont was als rijk, wiens gordel en hangende mouwen met zilveren bellen waren versierd, en die een wapen om zich heen zwaaide, dat veel had van eene vergulde knods, rondom met rinkelende bellen bezet. Volk en wachten weken snel terug, zoodra men de welbekende onderscheidingsteekenen in 't oog kreeg van dezen persoon, die overigens een vlug welgemaakt jonkman was; — men wist, dat men niemand meer noch minder voor zich zag dan den eersten hofnar van den Hertog. Ook stapte hij snel en ongehinderd door, had in twee of drie rassche schreden de