Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/209

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zijn wilt, als gij mij niet wilt helpen, dan.... help ik mij zelven, en dan zal ik zóó luid en zóólang aan de hofpoorte luiden en roepen: dat men mij toelaat bij de dochter van Celia Kickins, die Jehanne van Bourgondië wordt toegenaamd — dat mijne stem ten laatste tot hare ooren zal doordringen, en men mij de poorte zal openen, al zou de Hertog zelf mij met zijne geweldigen daarnevens opwachten!”

»Hij zou 't waarachtig doen, zooals gij het zegt!” sprak Coquinet, het hoofd schuddend en hem met onrust aanziende. »Neen, bijlo! arme jongen, eer gij 't op zulk een uiterste zoudt wagen, eer ge tot daden van razernij vervalt, zult gij beter geholpen worden. Sinds gij met alle geweld den heeten strijd zoekt, zoo bereid u voor en wapen u! De Vidamesse de Heurne, die u roepen laat, is uwe Jehanne!”

De acht dagen, aan de ridderlijke oefening van het steekspel gewijd, waren verloopen, en nog had de Vidamesse de Heurne geene keuze gedaan uit al de dappere ridders, die zich daarbij onderscheiden hadden; geen hunner had het recht verkregen hare kleuren te dragen, noch haar beschermer te zijn. Dat was bijna eene roekeloosheid; want in die tijden, toen ruwe kracht nog zooveel gold, had eene vrouw in haar toestand een man noodig, die zijn ijzeren handschoen in het strijdperk kon werpen te harer bescherming; en Karel had het haar doen opmerken, maar zij had met een rustigen glimlach geantwoord, dat zij aan zijne bescherming genoeg had, en dat daarbenevens God en Zijne Heiligen over haar waakten. Karel had het hoofd geschud en de wenkbrauw gefronsd, terwijl hij haar toevoegde, dat zij »wel uiterst moeielijk was te voldoen, sinds zij onder de bloem van den Vlaamschen, Zeeuwschen en Bourgondischen adel — om niet van de vreemde Heeren te spreken — geen enkelen edelman noch ridder gevonden had, dien zij harer waardig had geacht,” maar toch, daarbij had hij het laten blijven. De Hertog had wichtiger zaken in 't hoofd, en die hem meer van nabij betroffen; hij liet Jehanne dus aan haar zelve over, en hij hield vorstelijk zijn woord op het punt der toegezegde bescherming tegen den dwang der Ravesteijns. Hij hield Heere Adolf van Cleef de noodzakelijkheid voor, dat zijn zoon ridderlijke manieren moest leeren, eer hij de gemaal zijner verwante kon zijn, en dat hij zijne sporen moest verdiend hebben, eer men tot eenige nadere verbintenis kon komen of