Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/34

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

moest verachten; — de geminachte kikvorschen waren het, die met de oude Israëlers mochten roemen tegen de Spanjaards: »Zij zijn reuzen en wij zijn sprinkhanen, en toch zullen wij hun vleesch eten.” En zij hebben hun vleesch gegeten, zij hebben hen verslagen. »In Godes naam geprezen!” die hun een Oranje gaf om hun verzet tegen een Alba te leiden.

Eene eerste teleurstelling trof den Hertog reeds, staande zijn; oponthoud te Diedenhove: niet in zoo grooten getale als hij het zich had voorgesteld kwamen de edelen en aanzienlijken hem hunne ootmoedige hulde brengen, en bovenal bleven zij uit die hij de allerschuldigsten achtte, en van wie hij het hoopte dat zij nog ter elfder ure door de diepste verootmoediging trachten zouden pays te maken met den Koning en diens vertegenwoordiger, Hij wist wel dat het hun niet zoude baten, daar de strenge besluiten omtrent hen reeds onherroepelijk vaststonden, maar het was hem veel liever dat zij uit zich zelven in het net liepen, dan dat hij ze later door geweld zou moeten dwingen. Onder deze voorname schuldigen rekende hij bovenal den Prins van Oranje en den Graaf van Culemborg; maar indien hij werkelijk op de begroeting van den eersten gerekend had, bewijst dit, dat hij den man niet meer kende die als jongeling naast hem gestaan had aan Keizer Karel’s zijde. De slimme Zwijger kende Alba genoeg om zich door niets te laten verblinden, door niets te laten terughouden en voorzichtiglijk naar Duitschland uit te wijken, zich zelven niet roekeloos in gevaar begevend, en de krachten sparend voor eene betere occasie. Culemborg ook, en meerderen van zijne kwaliteit, bleven wijselijk waar zij veilig waren tegen den drager van ’s Konings wraakzwaard. — Eene vergoeding, en die hij eene rijke achtte, gewerd hem door de roekelooze onvoorzichtigheid van Egmond, die hem te Tirlemont aan ’t hoofd van een aanzienlijken stoet edellieden kwam verwelkomen, en die, zijn zwak kennende voor eene uitgezochte stoeterij, hem eenige kostbare paarden wilde aanbieden als geschenk van »blijde inkomste”.

De kortzichtige ! die niet naar den raad van Oranje had willen luisteren, en die, verblind omtrent zijn eigen verleden, gevleid door het statelijk onthaal dat hem zelf in Spanje was te beurt gevallen, als bedwelmd door de liefkoozingen van den Koning — al had hij de ondervinding hoe bedriegelijk zij waren — in 't