Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/354

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gnioliseerd, dat zijn naam eigenlijk niet meer past bij zijn persoon want hij heet Jan van Drenkwaart Boudewijnsz., en als men hem onder Spanjaarden zag, waarvan niets hem kon onderscheiden dan wellicht zijne uitspraak hunner taal, moest het verwondering wekken, dat zijn naam geen Spaanschen klank had. Vierendertig jaren geleden was die man schout te Dordrecht, zonder anderen invloed in de magistraat dan bij usurpatie; nu was hij lid van den Staatsraad der Aartshertogin, en ontvanger-generaal van de inkomsten des Konings van Spanje! Nu legde hij ter eener zijde de hand op de geldmiddelen van een monarch als Philips Ill, en ter andere zijde had hij stem in den raad, waar de belangen van geheel de Spaansche Nederlanden gewogen werden. Voorwaai daar waren reuzenschreden gedaan door den voet van dien eerzuchtige, en werd het hem nagegeven dat hij veel had gedaan om des Konings vriend te zijn, hij genoot dan nu ook al de vruchten van dien arbeid. Hij genoot ze werkelijk alle wij zullen zien op welke wijze.

Wij vergeten te zeggen, dat hij niet alleen is. Hij zelf schijnt het te vergeten; want zonder zich eenigszins te ontzien, laat hij zich van tijd tot tijd uitroepen ontvallen, die zoowel van pijn als. van wrevel getuigen, doormengd met aanroepingen van de heiligen, bijzonder van St. Raphaël, op wiens tusschenkomst hij in dezen bijzonder schijnt te rekenen.

Een man, in de volle kracht des levens, van een ernstig en. schrander uiterlijk, in de deftige kleeding der geleerden van dien tijd, staat nevens zijn armstoel en slaat hem geduldig en opmerkzaam gade. Met hetzelfde geduld, doch met minder opmerkzaamheid, zit een ander persoon tegenover hem: een jong geestelijke, wiens gezond en blijmoedig gelaat een volstrekt contrast levert met het lijdende uiterlijk van den patiënt; hij neemt van tijd tot tijd zwijgend eene teug uit een beker Spaanschen wijn, en bestudeert intusschen met zichtbare belangstelling de positie van een schaakspel, dat voor hem staat. »Ik betwijfel of de kansen nog gelijk staan, Uwe Heerlijkheid…" zegt hij eindelijk.

»Bij onze lieve Vrouwe! hoe zou dat ook zijn, pastoor," was het antwoord, vol ergernis; »bij de martyrisatie, die ik lijde, kan men ook al op ’t spel achten! — Vermaledijd wat pijne is dit! St. Raphaël gij groote bijstander in tribulatië; bid voor mij. — St. Raphaël trooster in benauwdheid, verhoor mij, sinds het heden uw vierdag is…"