Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/376

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kunnen vinden, als juist de Spaansche gemalin, die hij zich had laten geven. Daarbij kwam nog, dat de señora dit huwelijk niet had gewenscht, dat zij eigenlijk een ander had gewenscht, hoewel het haar aan den moed had ontbroken, om zich tegen den wil van den Hertog van Alba en van haar broeder te verzetten, maar dat het haar, eens gehuwd, niet ontbrak aan den moed om den opgedrongen gemaal op allerlei wijze te kennen te geven, dat zij het slachtoffer was van een politieken dwang, waartegen haar hart zich verzette, en dat zijne handelwijze jegens haar geenszins geschikt was, haar met dien dwang te verzoenen. Van Drenkwaart was volstrekt niet de man, om zich zwak te toonen tegenover vrouwengrillen, of terug te treden voor ongepaste aanmatiging; onder alles wat hij leed, was zijn humeur altijd meer scherp en bitter geworden, en zoo bracht hem het huiselijk leven niets dan denzelfden strijd, dien hij innerlijk voerde, onder de poging om het onvereenigbare te vereenigen.

Nog was het aan hem, te zorgen dat de huiselijke twist zekere perken niet overschreed, hoewel zij niet schroomde hem op het alleruiterste te tergen, Hij kon het met haar niet op het uiterste wagen, want de Hertog was de man om zijne landgenoote in \’t gelijk te stellen, en den Nederlander te verdenken van geweld en onrecht. Ten laatste waren beiden de afmattende worsteling moede, en er werd een wapenstilstand gesloten, waarbij de señora alles verkreeg wat zij wilde, en waarbij van Drenkwaart niets won dan zijne rust en een half Spaanschen, half Brabandschen hofmeester, die onder den naam van Major-domo de huiselijke zaken regelde. Het eenige wat hij voor zich zelven als winst achtte in dit huwelijk, was de kennismaking met den biechtvader der señora, pater Pandolfio, een Spaanschen monnik, die om zijne overmaat van ijver naar Vlaanderen was gezonden, zoowel om afvalligen tot de Kerk terug te brengen, als om hare getrouwe zonen te versterken in het geloof. Een zoodanige was het, die van Drenkwaart in zijn toestand eene winst achtte. Het was hem noodig zich als te omwikkelen met de nevelen van stikziend bijgeloof; om zich als met ziel en lichaam gevangen te geven aan een geestelijken leidsman, mits het eerste hem de oogen dekte tegen het zien van hetgeen hij nu niet meer zien wilde, niet meer zien mocht, en de andere hem rust gaf over zijn verleden en de folterende strijdigheid wist te doen ophouden, die het tegenwoordige in hem had opge-