Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/381

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

de geëerden, een van de machtigen der aarde doorging, van den vriend des Konings, in één woord, die altijd de vriend des Konings was gebleven, hetzij die Koning vertegenwoordigd werd door Alba of door Ernestus! hetzij die Koning Philips II heette of Philips III, of dat hij zijn Konings recht had opgedragen aan eene Infante en haar echtgenoot. Voorwaar een slechte ruil, die koude glans, die ledige hofgunst tegenover alles wat hij er voor had geofferd en verloochend. Nog daarbij was hij den Spanjaarden een vreemde, onder Vlamingen geen der hunnen, en den Hollanders erger dan een vijand; met een vijand kan men zich verzoenen; wat er tusschen hem en zijn vaderland lag, was onheelbaar.



Nu wij ons weer naar van Drenkwaart zelven wenden, vinden wij hem op zijn rustbed. De pastoor van St. Nicolaas zit alleen bij hem, de dokter is niet meer daar, de patiënt heeft hem weggedreven, met de beschuldiging dat zijn kettersche medicijn hem het hoofd in verwarring had gebracht. Na die uitdrijving scheen hij rustiger geworden, maar de sluimering, waarin hij vervallen was, getuigde meer van afmatting dan van kalmte. Toen hij daaruit ontwaakte, richtte hij het verwilderd oog op eene schilderij, St. Cecilia voorstellende door Engelen ten Hemel gevoerd. Zijne bevende vingeren wezen naar een der Engelen, terwijl hij uitriep: »Neem dat weg, dat gelaat doet me gedenken aan den martelaar."

»Maar het is profijtelijk aan de Heilige martelaren te gedenken! zonderling in uw staat, goede Heer!" hernam pastoor Antonisz.

»Die waarop ik denke was geen Heilige, het was een stout verachter der Heiligen, een versmader, der Kerk, een ketter! doch de ruste, die hij had, staande zijne martyrisatie… zijn minnelijk gelaat, zachtmoedig als dat van een Engel, het blijft me eeuwiglijk voor oogen, en ik zie het, of ik meen het te zien in iedere gestalte en hemelsch aanzicht, dat me te voren komt! O! Heilige Koninginne des Hemels! verlos me van die gedachte, verlos me van alle geheugenis aan mijn verdoemelijk en ellendig vaderland!" en de lijder richtte zich overeind in zijn bed, en hief de handen op naar een Mariabeeld.