Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/44

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

op aan hare rust. Zoo geraakte zij veeltijds in eene valsche positie, en was hare taak als Regentes evenmin eervol als gemakkelijk. Haar opvolger echter heeft het zijne gedaan om de schaduw, die over hare gestalte was geworpen, tot een gloriekrans om te scheppen. Bij vergelijking van Alba’s schrikbewind was het tijdperk van Margaretha’s bestuur de gouden eeuw te noemen. Maar waarin Margaretha van Parma ook verschilde met het Nederlandsche volk, op één punt waren ze het volkomen eens: in afkeer tegen den Hertog van Alba, in opzien tegen zijne komst. Doch de beweegredenen verschilden evenzeer, als het Nederlandsche volk ver afstond van de Italiaansche prinses. Dit eerste vreesde zijn willekeur, zijn geweldigen heerschersstaf — zij haatte den opvolger, die haar, ondanks haar weerstreven, werd opgedrongen. Al had zij menigmaal in oprechtheid of geveinsdelijk bij wijze van dreiging om ontslag uit haar ambt gevraagd, nu zij inzag dat het haar zou worden toegestaan, nu zij niet eigenlijk; afgelost zou worden van haar post, maar daaruit verdrongen, en; door zulken plaatsvervanger, voelde zij zich op het pijnlijkst gekrenkt en vernederd. Men komt tot de vraag, waarom Filips zijne zuster deze grieve niet heeft gespaard; waarom hij haar niet heeft teruggeroepen op haar herhaald verzoek, zoo haast Alba zijn tocht naar de Nederlanden had aanvaard. Vermoedelijk vreesde hij te zeer eene tusschen-regeering. Hij vertrouwde noch haar Staatsraad, noch de Vliesridders, noch de Gouverneurs der Provinciën. Egmond, Oranje, Hoogstraten, hoe licht hadden zij, zooals een wantrouwende despoot van hen kon denken, die korte spanne tijds kunnen waarnemen om zich te zamen of afzonderlijk meester te maken van het bestuur, het krijgsvolk waarover zij te beschikken hadden tegen den nieuwbenoemden Landvoogd aan te voeren; het licht verleide volk, dat dezen haatte en vreesde ware gemakkelijk mee te sleepen geweest in dit verraad tegen den wettigen Vorst, en de ketterij zou haar schoonsten triomf hebben gevierd in den grooten afval der Nederlanden van het rechtzinnig Spanje! Daarom wellicht moest Margaretha van Parma de teugels van het bestuur niet loslaten voor zij ze in de forsche hand van Alba kon overgeven, al zou dit voor haar de smartelijkste krenking, de diepste vernedering zijn. Wat verscheelde dit den Heerscher: »de Koning gaat voor ’t bloed” was ook zijn devies, en zijns vaders dochter mocht toezien.