Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/458

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

booze dampen en afgrijselijke kwalen ontwikkelden, terwijl daarentegen die ééne zuivere liefelijke gestalte Christi mij de ziel dus geheel vervult, dat zij die ganschelijk heiligt en inneemt en altijd blijde maakt door den rijkdom harer algenoegzaamheid."

»Ik heb het recht niet tegen uwe ervaring te spreken. Alleen gelooft gij, dat de geleerde wereld vrede zal hebben met zulk een afval? En zal het u niet grootelijks verkorten in naam en eere, dat gij, zulk eene treffelijke en bevoorrechte dochter van Pallas, de spere der kracht en der kennis richt tegen de borst dezer uitnemende moeder, en haar zelve verwondt en den hartaar afsteekt?"

»Mijn antwoord daarop is sinds lange bereid en gegeven, dewijl er geen vermaarde en geleerde mannen ontbreken, welke den vorigen stand mijns levens zoo voortreffelijk en beminnelijk achten geweest te zijn, dat zij meenen het mij niet vrij zoude staan, dien met een ander te verwisselen, dan veellicht met toe, stemming van alle mijne vrienden of ook met toejuichinge der geletterde wereld, als aan welke ik de beroemdheid van mijn naam ten deele schuldig was. Maar ik achte dat men in een werk van godsdienst, waarbij toch van het recht en de eere der Goddelijke Majesteit sprake is, en waar het den dienst en de navolginge Christi geldt, met vleesch en bloed niet moet te rade gaan, gelijk de apostel Paulus ons met zijn voorbeeld geleerd heeft, naardien het vernuft en de menschelijke wijsheid de dingen van het koninkrijk Gods noch verstaan, noch vatten kunnen, en dat de eigenliefde daarbij de slechtste raadgever is, dien men hooren kan, als welke zich zooveel afgoden opricht als er schepselen zijn, welke ze tot haar ingebeelde goed, eere, voordeel of vermaak misbruiken kan; maar dat we de stemme Gods in Christi alleen moeten hooren, dat die ons onderwijzen zal. Die stemme nu heeft tot mij gesproken, luid, krachtig en onmiskenbaar: niet tot mijne verbeelding, maar tot mijn hart en verstand beide; niet in den koortsigen droom eener opgewonden jeugd, die hare eigene inbeeldinge voor goddelijke ingevinge uitroepen gaat; maar nu in dezen mijn rijpen ouderdom, na een leven vol onderzoek, arbeid en gestadige zorge, tot voltooiing en volmaking van mijn geest en mijne kennis; niet omdat ik in eenige verwachting der ijdelheid, of in eenig streven van den hoogmoed, of in eenige bejagingig van menschelijk geluk ben teleurgesteld, en daarom achter