Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/75

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

als bedreiging achter des vijands rug, en konden zij Sonoy bijstaan in zijne pogingen om ’t vermeerderen der belegeraars rondom Alkmaar af te weren. Hiertoe strekten ook de schansen die de Gouverneur van Noord-HoIland deed opwerpen te Broek en Langendijk, te Schoorldam, te Krabbendam, op den Huigendijk en te Rustenburg, welke hij, behalve door zijn krijgsvolk, liet bewaken door twee à driehonderd boeren, die men van wapenen had voorzien.

De belegerden intusschen, nadat hunne stad eens was berend en zij dezen aanval met goed geluk hadden afgeslagen, lieten nu zelven den vijand ook niet met rust, en deden uitval op uitval, meestal niet zonder voordeel. De runhuizen aan de overzijde van de stadsgracht hadden het eerst ten doel gestaan aan des vijands aanval, die een daarvan had bemachtigd. De Alkmaarders staken nu zelve de beide anderen in brand, opdat de Spagnool zich daarin niet zoude nestelen en versterken. Deze nam weerwraak door een schip te laten zinken, vlak voor den boom van de ringvaart, om de belegerden te versteken van toevoer of bijstand langs de waterzijde.

Men ziet het, de gewilligheid om elkander te schaden was groot genoeg. Toch bleef het vooreerst bij schermutselingen, voorposten-gevechten om het zoo eens te noemen, alsof de Spaansche veldheer zijne tegenpartij recht wilde leeren kennen, eer hij het in vollen ernst met haar opnam. Nog altijd geloofde hij dit kleine hoopje volks door den schrik alleen van zijne geweldige toebereidselen tot eene plotselinge overgave te dwingen. Soms liet hij tegen den nacht loos alarm slaan, of nam de houding aan van de stad aan drie zijden tegelijk te overvallen, opdat de bevolking, door eene paniek getroffen, zich zonder slag of stoot in zijne handen zou geven. Maar deze krijgslisten troffen geenszins doel, en bewerkten juist het tegendeel van ’t geen hij wenschte. De Alkmaarders gewenden zich aan het gedruisch der wapenen, aan het gesis der kogels, en schrikten niet meer op van loos alarm, dat hen kloek en wakker hield; en de geleerde Pensionaris Nanning van Foreest, die zelf evenals de andere leden van de regeering trouw zijn post op de wallen vervulde, getuigt van hen, dat die gedurige waakzaamheid, die dagelijksche oefeningen door den nood opgelegd, de verplichting om als het ware met de wapenen in de hand te gaan slapen, de rustige burgers tot geharde