Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/93

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

veldheer, slechts enkele malen als regent, en alleen maar van ééne zijde als staatsman; en onder al die gedaanten wekt hij bij ons haat en afkeer: want als beul was het onzer vaderen bloed, dat hij stortte; als veldheer stond hij tegenover hen als vijand; als regent was hij de ruwe vertreder van rechten en vrijheden, die zij inriepen; als staatsman kon zijne staatkunde geen ander doel hebben dan hunne tenonderbrenging.

Maar wij hebben hem niet gezien als onderdaan, niet als mensch, niet als vader; wij hebben hem altijd zien heerschen en verdrukken; wij hebben hem nooit zien buigen, nooit zien lijden; wij hebben nooit met hem gevoeld!

Wij kennen hem alleen slechts uit zijne daden in Nederland, en die daden zijn voor ons altijd wandaden geweest; en toch, zou het wel zoo wanhopige taak zijn, ze in zachter licht te stellen? Maar wij willen dat niet; wij willen het bloed, dat aan zijne vingeren kleeft, en waaronder droppelen zijn van een dierbaar en kostelijk heldenbloed, niet beschimpen, door het als eene zalve der eere uit te storten op zijn voorhoofd, en de pijnlijke kramptrekkingen zijner slachtoffers niet bespotten, door er lofgalmen van te maken voor hun moorder. Wij willen alleen maar een weinig rechtvaardig zijn voor den man, wiens karakter, zoowel als dat van een ander, eene mengeling is geweest van goed en kwaad; want het kan niet schaden, eene zaak of persoon van meer dan ééne zijde te bezien, zelfs niet voor Nederlanders, en zelfs niet al geldt het Alba!

Tot het doel, dat wij wenschen te bereiken, hebben wij den landvoogd en de geschiedenis van Nederland niet noodig; wij volgen alleen Ferdinand Alvarez de Toledo in Spanje, onder het oog van zijn monarch. Het was iets merkwaardigs te zien, hoe die grijze krijgsman, op een leeftijd, waarop een ander reeds levensmoe zou zijn geweest, en gebukt onder der jaren last; die gewoon was geworden aan de onafhankelijkheid eener vrije landvoogdij en van het oppergebied eens legers; die een gansch land had verpletterd onder den druk van zijn arm, zich nu weer ging krommen onder het juk van den hofdwang, en de moeielijke taak op zich nemen, om zich te plooien onder den wil van een oppermachtig meester. De gang, dien hij doen moest door de zaal. om tot dezen te naderen, kon wel de zwaarste tocht zijn in geheel zijn leven, tot hiertoe. Hij wist niet, hoe hij ontvangen zoude