Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/162

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

de overste hier komen zoude, en dat men hem daartoe hier bescheiden had."

Vrouwe Walburg bedacht, dat Norrits zijne redenen kon hebben, om liever haar huis dan het zijne tot het ontvangen van dien man te gebruiken, en zij zeide dus met zekeren ernst: »Wouter! zoo ’t u voorkomt, dat die man geen bedrieger is, leid hem dan in ’t vertrek hiernevens, en laat hij uitrusten, terwijl de overste komt."

»En ruste althans heeft de arme man hoog noodig, mevrouwe! want hij zegt eed gedaan te hebben, noch verpoozing, noch spijze te zullen nemen in Utrecht, vóórdat hij zijn last had volbracht; en ’t is hem aan te zien, dat hij schier bezwijmt . van vermoeidheid en honger."

»Arme man! en hij zegt den rang van kapitein te houden? voorzie hem van wat hij noodig heeft en verwittig den Generaal, bij zijne inkomst, van diens mans tegenwoordigheid, en houd hem intusschen wat in ’t oog. Het wemelt hier in Utrecht van spiën, fielten en troggelaars."

Terwijl deze onderhandeling plaats vond, en de arme Schot zich zeker in voorhuis of portaal stond te verbijten van onrust en ongeduld, was werkelijk de overste Norrits ingekomen, maar had dezen niet opgemerkt. ook was hij niet alleen, en eer dus Wouter keeren kon, om den last zijner meesteres te volbrengen, trad de Generaal hem tegen met de vraag, of hij mevrouwe kon spreken.

Walburg van Wittenhorst, die zijne stem hoorde, opende nu zelve de deur, en de overste John Norrits trad binnen, een persoon met zich voerende, dien hij mevrouwe van Wittenhorst voorstelde met het woord.

»Gij hebt mij gezegd, een Engelschen taalmeester te verlangen, mevrouwe! ik meene, dat deze gentleman u zal kunnen dienen, en ik hem gerustelijk daarvoor recommandatie mag geven."