Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/166

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

met diezelfde wakkerheid, die hij tegenover ’s lands vijanden zou hebben tentoongespreid. Fabian had intusschen zóó veel te spreken met de douairière van Hemert, rlat hij den Hooglander altijd den rug bleef toewenden; eindelijk zeide de dame:

»Ik zou u over dit alles breeder onderhouden willen, master Fabian! maar in tegenwoordigheid van een dienaar van Mylord Leycester…"

»Ik ben geen dienaar van Mylord Leycester noch van eenigen Lord ter wereld, mylady!" sprak kapitein Hemon, die nu wat bekomen was van zijne uitputting. »Mijn vader is hoofd van de Clan Mac-Buc-cleugh, en ik, de aanvoerder van onze Clanslieden, ik ben als vrijwilliger naar deze landen heengetrokken, met die van mijn naam en onze dienaren, om de Hollanders te helpen in den strijd tegen Spanje en tegen den Roomschen Anti-christ. Wat Mylord Leycester aangaat, schoon ik kapitein ben van eene compagnie Engelschen en Schotten, hem heb ik geen eed gedaan, maar wel zijne Koningin; het is mijns vaders zoon niet, die heer zal zeggen tegen een vazal van de Engelsche Koningin. De Koning van Schotland en de Regent, ziedaar aan wie ik door leeneed verbonden ben."

»Ik meende ook een weinig aan de Graven van Derby!" sprak nu Fabian, die naar het spreken van Hemon aandachtig had geluisterd, en zich nu plotseling omkeerde.

De Hooglander sprong op en scheen willens een uitroep te doen van de hoogste verbazing, maar Fabian voorkwam dien door de twee voorste vingers van de rechterhand aan den mond te brengen, en met de linker naar het voorhoofd te wijzen. Toch scheelde het niet veel, of kapitein Hemon zou zich aan zijne voeten hebben geworpen, doch master Fabian drukte hem zóó hartelijk en zóó aanhoudend de hand, dat ook die beweging hem onmogelijk werd gemaakt, en wisselde daarop eenige woorden met hem in ’t Schotsch, die hem kleuren deden, en de