Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/175

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Greenwich, dáár schaadt hij niemand; maar hier de willekeurige vorst te willen zijn, waar de argwaan der gemeente nauw een eersten Staatsdienaar duldt, dat is schade doen aan den dienst zijner Vorstin;… en die hem daarin stijven, zijn gansch niet van goeden raad, noch bekend met den aard en de staatswijsheid onzer doorluchtige Koningin!’

»Ik weet, dat men mij verqenkt van dezulken te zijn!" sprak de Graaf, bleek van kwade luim, en zich toch verbijtend tot een glimlach.

»Ik zou de laatste wezen bij die verdenking " hernam Norrits, die zijne redenen had om Nieuwenaar dit verleden te helpen ontkennen. »Achtende, dat een heer van uwe kwaliteit zich veeleer considereeren moet de gelijke te zijn, dan de dienaar van een edelman als Robert Dudley, die waarlijk in Engeland zoo grooten staat niet zoude houden, had hij niet de genegenheid der Koningin weten te winnen. Maar ook aan deze alléén dankt hij het meeste wat hij is; en niet vreemd is het dus dat heeren, als de jonge Graaf van Nassau en de hooggeboren Graaf van Hohenlo, zich aan zijne pretentiën niet hebben willen onderwerpen en zich kennelijk van zijne zaak hebben afgescheiden, alhoewel daarom den dienst der Koningin niet verzakende."

»Ik acht mij gansch niet den mindere van den Graaf van Hohenlo! Zelfs zou ’t te bezien staan of de jonge Graaf van Nassau…" viel Nieuwenaar met fierheid in.

»Juist dit wilde ik hooren uit den mond van Uwe Genade, maar zooveel te minder begrijp ik, waarom zij Gerard Prouninck, den slaafschen dienaar van Robert Dudley, naar zijn goeddunken zou vragen in eene zaak, die wij tusschen ons konden afdoen."

»Als ik u gezegd heb, in zijne kwaliteit van Burgemeester, die nu eenmaal erkend is en wel zóó goed gevestigd, dat hij hier alles beheerscht, en dus desnoods in zijne macht heeft om een oproer te laten opkomen of te bedwingen, naar het