Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/246

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van den jongen man, dat Wijndrik zich diep geroerd en, bij de herinnering van al zijne gedachten in den loop van dien dag, beschaamd voelde, en uit dat gevoel sprak:

»Ik vrees niets, baron de Maulde! niets zoozeer als zwakheid en onbillijkheid van mijne zijde. "

»Nu zie, dat is ’t, wat ik niet vreeze" hervatte de Maulde; »of zoudt gij — gij het hart hebben, de punt van uw degen op mijne borst te richten?" Onder ’t spreken had Nicolaas de Maulde zich den engsluitenden halskraag afgeworpen en zijne zwarte lokken golfden sierlijk om den ontblooten hals, die fijn en vol was als die eener vrouw, en hij stond dus voor Wijndrik in vollen bloei van jeugdige mannelijke schoonheid en kracht. Daarbij was er iets zóó teers en weeks in de stem, waarmee hij de vraag deed, dat Wijndrik zich getroffen voelde door eene aandoening, zooals hij die nog nooit had gekend, en die aarzelde tusschen bewondering, liefde, weemoed en schrik, bij de gedachte, die de jonge man nu in hem opwekte, tegen wien hij eene wijle gevoelens van benijding en ijverzucht had gevoed, die hij zelfs op dat oogenblik nog niet volkomen onderdrukt wist in zijn hart.

»De Maulde!" sprak hij ernstig en bijna droevig, zijne hand nemende, geen mensch ter wereld kan verzekeren, waar het booze, dat in hem is, hem toe verleiden kan; geen mensch ter wereld kan van de toekomst zeggen: ik zal dit doen, ik zal dát niet doen! Maar dit zegge ik u, bij mannenwaarheid en bij Christentrouw! dat ik vijf en twintig jaren oud ben geworden, zonder mij ooit tot eenige daad van geweld te laten uittergen, noch er iemand te mijnen opzichte toe verlokt te hebben, en dat, wat u aangaat, ik veel liever, zooals ik nu denk, mijn eigen hartebloed zag storten, dan u een haar te krenken. Wat het overige betreft, moge de Heer ons bewaren voor het algeweld en de overmacht der passiën…"