Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/258

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Neen, broeder! dat zal ik niet zoo onbedacht uitspreken ik meende alleen, dat hij, ziende hoe luidruchtige vermaken meest mij tegen waren, en ik mij noode voegde tot de dartele verlustigingen, die er omgingen, door de goedheid van zijn ban gedreven werd, om mij wat rustiger onderhoud te schenken…; dat hij mij dus geviel, dat ik hem dankbaar was, O! recht zeer dankbaar! Kunt gij ’t misprijzen, broeder?"

»Het contrarie van dien zou mij hebben bevreemd, zonderling waar ’t één heer als jonker de Maulde gold."

»Niet waar? zoo minnelijk, zoo fier, zoo nobel, en toch zoo moedig als edelborstig, zoo dartel en vroolijk omtrent de anderen, en toch zich te mijnen gevalle neigende tot ernstigen kout en ingetogen tale."

»En indien dat eens juist zijne natuur ware geweest…?"

»Somwijlen dacht ik hem mij dus; doch als ik hem dan later" zag, stoeiende en jokkende met de anderen, dan moest ik het wel gelooven, dat hij juist te mijnen gevalle zich schikte naar mijn aard. Was daar pretentie in, broeder?"

»Ik zou u om die reden niet daaraf willen betichten, Ada!"

»Toch toen hij zoo dringend was in ’t aanhouden, dat ik den tocht naar Brakel mede zoude doen, en zich zóó bevlijtigde alle bezwaren op te heffen, dacht ik nog, dat het enkel uit zijn goed hart was, bewogen met de eenlijkheid daarin ik achterbleef."

»En zoo volgdet gij, om d at goede hart niet teloor te stellen. Is ’t zoo niet?" vroeg Wijndrik, met een glimlach.

»Maar ook omdat het gaan mij zeer aanlokte. Licht ook was hij mij toen reeds…"

»Meer dan uw broeder, dien gij zonder taal noch teeken prijs gaaft aan de alleruiterste onrust."

»Wijndrik! ach wil vergeven!"

»Kind! dat is immers voorbij en als niet gebeurd," en hij drukte haar de hand; »zeg liever, wat u hier tot ander inzicht