Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/272

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Mijn arm vaderland! hoe gaat ge dus verloren?" riep van Brakel op smartvollen toon.

»Omdat men zich op vreemde uitlanders betrouwt en voor goed acht, dat zij hier de wet stellen," sprak een krijgsman; »Roeland York ook heeft nu korts de schans te Zutphen overgegeven."

»En de Franschman Marchand heeft het slot te Wouw, bij Bergen op Zoom, aan de Spaanschen overgeleverd tot den prijs van tien duizend guldens en drie maanden soldij voor zijne manschappen."

»Somma, de vijand heeft nu vrije intrede in Overijsel, Gelderland en Noord-Braband."

De heer van Brakel wisselde van kleur en gelaatstrekken bij iedere nieuwe ramp, die voor hem werd opgesomd, maar ten laatste toch hief hij zich op uit zijne verslagenheid, en sprak moedig en vast:

»Ik begrijp nu wat u tot mij voert, edele en ernsthaf te mannen! Het is hoog tijd samen raad te nemen. Hoe overkomen wij en ’t vaderland dezen slag?"

»Allereerst door de vreemden paal en perk te stellen, dat ze ’t Land niet verkoopen, eer wij ’t weten."

»Inlanders ook hebben steden onbedacht overgeleverd, men denke aan den heer van Hemert!"

»Uit onbedachtheid der jeugd, niet met opzet van verraad!"

»Ik acht de schade der uitkomst toch dezelfde; en nog moet bewezen worden, dat de schuld der Engelsche heeren zooveel grooter is, dan die van den Gelderschen edelman!"

»Dus waard zijn u dan de vreemden, dat gij om ze te ontschuldigen den eigen landsman zwaarder belast?" sprak een barsche krijgsman.

»Ik houde van recht, heer van Oversteyn! en kan hier niets