Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/276

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

te doen en te helpen doorgaan, om deze calamiteiten te weren, door aan den geboren Prins van Oranje, den doorluchtigsten particulieren persoon hier te Lande, de hoogste macht in zaken van admiraliteit en militie in handen te stellen, mitsgaders het recht op het verleenen van de patenten der Gouverneurs en het afnemen der eeden van krijgsoversten, opdat allen zich vereenigen zouden rondom dien grooten naam en dat gezag, en op die wijze de zaken op eenen beteren voet mochten gebracht worden."

»Goed Hollandsch gesproken, heer van Wijnbergen!" riep van Brakel, met ironisch en glimlach; »zoo goed, alsof ik den Advocaat zelf hoorde. Wist ik niet sinds lange, waartoe hij den naam van die telg van onzen grooten Oranje gebruikte, dit spreken van u, door hem of de zijnen ingegeven, zou ’t mij leeren. Deze wijze van te voorzien in de zaken zal geene betere orde in de regeering brengen, maar wel ondenkelijk meerder verwarring, wanorde en botsing. De Grave Maurits, als Stadhouder van Holland en Zeeland, heeft eed gedaan aan den Gouverneur-Generaal, en kan niet, buiten diens voorkennis en toestemming van anderen, een gezag aannemen, ontvangen of oefenen, zonder zich aan ontrouw en rebellie schuldig te maken, en daardoor reeds het recht te verliezen op de gehoorzaamheid van anderen, die alléén de orde zou kunnen herstellen. Nu is het niet denkbaar, dat de Graaf van Leycester aan den jongen Grave Maurits een zoo groot gezag zal toevertrouwen, waar hij zelf dat zijn Staatsraad ontnomen heeft uit angstvallige voorzorg, en zoo zullen zij, die het wel meenen, met den wees van Oranje en met hun vaderland beiden, dezen niet in verzoeking brengen van zulk vergrijp, en hem daartoe ziende neigen, weldoen, dat krachtiglijk te ontraden."

»Is dat uwe vaste onveranderlijke opinie in dezen?" vroeg van Wijnbergen.