Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/307

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nu weer genoeg heerschappij voerde over zijn geest om zijn vernuft te laten schitteren.

Maar de Prinses, toen zij gezeten was, zeide lachende:

»Dat zijn altemaal luidklinkende woorden en hoofsche uitdrukkingen, daarmede alle schoone jonkers onze simpelheid meenen te verschalken. Gij spreekt van alle dingen aan mijne voeten te leggen, van ’t beschikken over uw leven, of ’t mij dat wat geven mocht, en als ’t op stuk van zaken aankwam, wie weet, hoe kleine gunst gij mij nog zoudt afslaan."

»Ik herhaal het, mevrouw! wat mijn arm kan volbrengen, mijn hoofd kan uitdenken, of mijn goed en bloed betalen, dat zal voor u gedaan worden, dat zal u geboden worden op het eerste bevel; gelief slechts te bevelen!"

»Nu, ik zal die groote beloften slechts op één proef stellen met een enkelen geringen wensch. Ik zou willen beschikken over uwe compagnie."

De Maulde glimlachte:

»Mijne compagnie, mevrouw? Zekerlijk om mijne fluiters en pijpers tot de muziek van een feest te gebruiken? Ik kan doch niet denken, dat gij begeert haar evolutiën te laten maken? of zal zij in statelijken krijgsdos uwe vensteren moeten voorbijtrekken, ik aan ’t hoofd als uw eerste dienaar?"

»Gij zijt niet abel in ’t raden, jonker! anders zoudt gij het eerst daarop gedacht hebben, dat ik wel mochte wenschen, eenig persoon onder mijne protectie wezende, van een rang te voorzien, bij uw corps en onder uwe bevelen."

»Welke rang moet het wezen, lanspesaat, kornet of vaandrig?"

»Dien ik meene, is geen jonkman meer."

»Alzoo eene luitenants-plaats?"

»Om later te lichter den overgang te doen tot kapitein; hij heeft geld te over om eene compagnie te koopen."