Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/32

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Vrouw Cornelisz. die anders, zooals wij gezien hebben, nogal moed had haar gevoelen te zeggen, al liep dat in tegen den wil en de bedoeling van haar heer gemaal, was echter te veel bescheidene Hollandsche huisvrouw, om in tegenwoordigheid van een derde zich onbescheiden tegen diens uitspraak te verzetten of uit te laten. Een paar malen slechts had zij zich bij dit gesprek vergeten, en dan nog altijd op hoofdpunten, doch nu meende zij nog een woordje te moeten zeggen.

»Ei lieve, Jan!" riep ze, »vóór ge nog dus voor vast toeslaat, ware ’t niet oorbaar, het gevoelen en ’t welnemen van hel kind zelve te hooren, of ze zich daar bekwaam toe acht en genegen toe vindt?"

»Zoo wil ik! en zie, de kleine komt ons daarin schoon te hulpe, want ik hoor haar zoet stemmetje, terwijl ze door de gang trippelt."

En Cornelisz. stootte haastig de deur open en riep:

»Deliana!"

Deliana, een lief levendig kind, dat zeker nog geen tweemaal acht lentes beleefd had, en waarvan wij later meer, en heel veel zullen zeggen, sprong binnen.

»Deliana! acht gij het u nut en noodig, om van een vreemden overlander uitheemsche taal te leeren?" vroeg de moeder.

Het meisje zag haar strak en ernstig aan en zweeg.

»Die vraag is Jezuïtisch, vrouw!" sprak Christoffel. »Lieve juffer! om uw heer vader dienst te doen, en u zelve in lateren tijd recreatie en gemak te bezorgen, zoudt gij daarvoor u niet wat moeite getroosten?"

Deliana lachte schalk tegen hem en zeide:

»Gij wilt uw vriend geplaatst hebben, ik zou mijn vader zelf daarin hooren willen."

»Die bidt u, dat gij u een weinig hoofdbrekens en moeite getroost om hem van eene groote zorge te ontslaan, en…"