Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/322

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Heel goed! Andries blijft hier om te zorgen voor alles, en ik zal u de sleutels geven bij mijn vertrek."

»Moet het voor mij geheim blijven, wat gij daar denkt te verhandelen?"

»Toch niet. Het is…" en de jonge man begon zóó zacht te spreken, dat het bijna een influisteren werd van de woorden; zeker uit vreeze, dat nog dit diepe hol eene echo mocht hebben, die zijne gevaarlijke woorden overbracht. En gewichtig, zoo dan al niet gevaarlijk, mochten ze genoemd worden, dat was te zien aan de wijze, waarop de heer Foeck ze aanhoorde. Men zag het soms aan de trekken van zijn gelaat, aan een licht hoofdschudden, aan een wisselend kleuren en verbleeken, dat, hetgeen hij hoorde, hem niet altijd aangenaam trof, dat hij er niet terstond mede instemde; doch dat hij ondanks dit alles zijne redenen had om zich toch naar de denkbeelden van den jongen man te voegen, of voor ’t minst zijne voorstellen aan te nemen; althans, toen zij opstonden om te scheiden, was het met een handslag van samenstemming of overeenkomst, en nadat Foeck de aanwijzing had gegeven, hoe men hem naderen kon, als ’t noodig was mondgemeenschap te houden, sprak de jonkman met een glimp van voldoening op het slim gelaat:

»Zie toch, de Advocaat had mij gelast, met u morgensprake te houden; ’t geval liet ons alléén toe, een nachtelijk en geheim onderhoud, maar toch de avondkout met een man, dus helder van brein en dus ijverig voor ’t gemeen belang, heeft voorwaar niet min zijn prijs."

Foeck boog zich als tot dank voor dat woord.

»Maar," zeide hij ernstig, »het wordt nu hoog tijd, dat gij gaat, meester Roderik! want gij dient met de menigte der gasten mede te ontslippen, of ge kost ontdekt worden, en zoudt gedwongen zijn, hier bij mij schuilplaats te zoeken."

»Ik ga, ik ga, den tijd even den mom voor te doen. De goede