Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/329

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

leven; ze hebben de zachtheid van zijn gelaat wel niet gekrenkt, noch de helderheid er van verduisterd, maar toch heeft de eerste hare al te teere weekheid verloren, en de andere is ietwat van karakter gewisseld; zij is blijmoedige kalmte geworden, die op een beginsel rust, dat niet door uiterlijke omstandigheden kan verstoord worden. Zij is dus meer gevestigd dan de afwisselende ernst of weemoed van den al te fijn voelenden jongeling. Wij zeggen daarom niet, dat zij reeds die volstrekt onverstoorbare ruste is, die de meest gevorderde Christen, wellicht eerst op volrijpen ouderdom, machtig kan worden, en die zeker altijd eenigermate afhankelijk is van het temperament. Er ligt geene ziekelijke zwaarmoedigheid in dat zacht en schrander oog noch op dat edel voorhoofd, maar slechts eene uitdrukking van hooger verlangen, van heimwee, naar iets, dat niet volkomen op aarde te vinden is, en dat er toch aanvankelijk gezocht moet worden, en gevonden lijnde, met hechte en heilige snoeren zachtelijk van die aarde aftrekt; snoeren, die, als de Jacobsladder , gemeenschap geven tusschen Hemel en aarde, en bij smachtend opzien naar den eersten, toch meer bevredigen met de laatste. Zijn gelaat kon nog niet verouderd zijn noch is het, maar het is zichtbaar, dat strijd en lijden daarover heengegaan zijn, en onder hunne snerpende aanraking het eerste waas van jeugd hebben weggevaagd. Zijne houding heeft in kracht en vastheid gewonnen, en zijne teere en ranke gestalte iets in gezetheid; zonder hare slankheid te verliezen, heeft zij toch niet meer dat overjeugdige, dat vroeger den jongen geleerde naar het uiterlijke aan een aankomenden knaap deed gelijken. Zijn goudblond haar hangt nog altijd, op het voorhoofd gescheiden, in lange krullende lokken langs zijn hals, tot groote ergernis van ambtgenooten, stijve Kerkeraadsleden en anderen, die met bekrompenheid aan ’t uiterlijke hingen, en die met het »lank wild haar van den jongen leeraar" maar geen vrede konden vinden.