Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/54

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bier op, met instemming, »zij ook weten het met exempelen te bewijzen, dat de afwezenden ongelijk hebben en aan ’t slechte deel komen."

»Maar… maar… wat ik doch hoore!" hernam Cosimo, »master Fabian! gij, heer! zoudt niet wezen van de volgelingen des Graven van Leycester! gij niet om hem in ’t land gekomen…?"

»Tegen hem in ’t land gekomen," verbeterde Fabian. »Wist gij dat dan niet, dat ik en de mijnen hem haten met geheel ons hart, of waart gij ook dus simpel te meenen, dat die geheime vredehandel met Parma op zijn verlangen is ondernomen?"

»Dus buiten zijn weten! tegen zijn wil!"

»Niet buiten zijn weten, maar tegen zijn wil. Meent gij, dat dit eerste voor hem de grieve van het laatste verzwakt?"

»Het verzwaart die zooveel als het hierna zijne houding tegenover de Nederlanders bemoeielijken moet. Dus ook aan die zijde bedekte klippen, waarop onze Grafelijkheid stranden mag."

»Mijne heeren, wilt doch wijs zijn! is dit eene conversatie om In een voorhuis te houden?" riep nu de barbier. »Ik weet wel, in mijn winkel komt men kallen over alles, en de grootste snoevers komen hier hunne zwaarste woorden spreken, terwijl hunne tegenpartijders onder mijn mes zijn, doch dat is bij lichten dag, als geen verstandig man acht, op hetgeen dus uitgeschaterd wordt; maar dit zijn niet dan losse woorden; dit tusschen u is een spreken, dat verborgen zin heeft, en dat van daden wordt gevolgd; daarom stelle ik voor, master Fabian! ons bezoek uit te stellen, naar boven te gaan en een consistorie te houden, als de rechtgeloovige predikanten zeggen zouden…"

»Rechtgeloovige predikanten na te volgen, daar ben ik de