Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/220

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Gij spreek recht naar mijn hart, wellieve heer en vriend!" sprak Maurits opgeruimd; »en nu, hoe oordeelt gij, dat ik hierin handelen moet?"

»Mijns bedunkens ware best, zoo Uwe Excellentie zich zelf in dezen van alle handeling onthieldt, en toestondt, dat anderen zich daarmede voor hem belastten…"

»Certeyn, neen! Ik wil mijn geschonden Vorstenrecht zelf wreken."

»Gemak, mijn edele Prins! uw tijd zal komen!"

»Wanneer? O, spreek, wanneer? De degen danst mij in de schede! Met den tijd wordt de spruit een boom luidt mijn devies, en mij dunkt, ik ben alreede geen rijsken meer, maar tot voegzamen groei gekomen; en nog verneem ik geene andere taal uit uw aller mond, dan: wachten en geduld. Bei Gott, mijn heeren! vreest gij niet, dat het te eeniger tijd uit zal wezen met mijn geduld?" En de jonge Vorst, die eens de held van Nieuwpoort zou zijn, zag de beide staatslieden aan, met de vlammende blikken van een jongen leeuw, die voor ’t eerst zijne prooi heeft gekozen.

»Toch is ’t grootelijks te hopen, dat het ongeduld van Uwe Excellentie niet zal uitbersten, dan ter juister ure," hernam Barneveld moedig.

»En ik zou wel durven beweren, dat eene zulke uitbarsting moeilijk meer ten ontijde en ten onpas kon komen, dan nu in dezen," voegde Leoninus er bij.

»Waarheid is… het staat ietwat schrap tusschen Zijne Excellentie en den Graaf van Leycester. De laatste is in de meest favorabele conditie om zijne zaak voor te staan, ten minste in Engeland; hij is te Londen, heeft het oor der Koningin en…"

»En… de achterdocht, nopens het schrijven des Prinsen naar Frankrijk, is veellicht het eerst opgevat door de Koningin zelve!" merkte Leoninus aan.