Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/38

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tijgerbloed in zijne aderen; ik achte den man hoog als held, maar een huiverlijke afschrik bevangt mij, als ik aan zijne daden gedenk…"

»Heaven would, dat die tijger den Haagschen vos in zijne klauwen kreeg!" wenschte North.

»Lacy! ’t is te dezen dage meer het getijde der sluipende vossen dan der wilde wouddieren…," sprak Wilkes met zeker verdriet, »En daarom, mijne heeren! wil ik u bidden, om, zoo mogelijk, uw aard, die meer van de Iaatsten heeft, in te toomen, en kan het zijn, voor ietwat slangenlist te verruilen…, lammerengedweeheid mag men u niet vergen…"

»Wij zijn niet van zulk gemoed, om ons in een van beide te voegen," sprak van Brakel met ernst en waardigheid, »gun ons te handelen als mannen, en laat God Almachtig dan de zege beschikken aan de zijde die ’t Hem behaagt…"

»Ik zal u dat gunnen, mits ge mijne aanwijzing tot handelen lijdzaam afwacht, en niet door onverduld u verleiden laat tot onvoorzichtige daden; dit zegge ik bovenal tot u, Mylord…! en…, gij verstaat mij…! om een voorbeeld aan te wijzen: gij haat den Generaal Norrits…, hij is uw vriend niet…; hij is het evenmin van den Graaf; maar zelfs, al zaagt ge zegepraal in zijn blik, of meendet gij terging te zien in zijne handelingen, laat u daardoor niet verlokken tot eenige roekelooze daad van drift of wrok! Als de Engelschen onderling verdeeld raken, zonderling de overhoofden die ’t voorbeeld moeten geven van eendracht, is het al hier verloren voor ons; de tegenpartij zou er in groeien; de Koningin en de Graaf zelf er zich over vertoornen en er uiterst slecht mee gediend zijn… Ik wacht den Generaal Norrits hier. Gij zult elkander de hand reiken in mijn bijwezen, en gij zult in mijn afzijn dien gesloten zoen gedenken."

»Nooit, Sir Thomas! zelf niet al beval mij het de Graaf zelf: