Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/417

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

versnippering der fortuinen. Sinds er onder welken vorm ook, geen majoraten meer bestaan, moeten de kostbare kasteelen der verlatenheid ter prooi worden;[1] en op deze volgt — vroeger of later, maar gewis de ruïne, de slooping.

»Nog niet voor allen, dat is waar, al is er reeds menigeen bedreigd en lang niet veilig.

Er zijn lofwaardige uitzonderingen.

Er zijn dezulken wier historische vermaardheid hen zelfs als bouwval nog in eere doet houden en voor verdere vergruizing beveiligt op ’s lands kosten.

Er zijn er, die door de piëteit van naneven en achterkleinzonen voor het afdalen tot ruïne worden behoed, die opgebouwd worden en hersteld, bewoonbaar gemaakt en — bewoond zelfs ondanks als de bezwaren die het bewonen van een vernieuwd oud kasteel met zich brengt. Maar het zijn toch altijd slechts uitzonderingen en — hoe lang zullen zij het blijven?[2]

  1. En zij niet alleen, ook de buitens en lusthoven der 17de en 18de eeuw hoe zijn ze gedund en in onbruik geraakt! Waar is de oogenlust der oud-Amsterdammers, die men den Mennisten Hemel placht te noemen? Moest de verheerlijkte Vechtstroom niet de treurende, eenzame worden genoemd? Vraagt aan den Alfenschen Rijn, aan de Delftsche trekvaart, naar de bekoorlijke buitens die zij bespoelden. „Gevallen! gevallen!" is de klacht, die u tegenklinkt.
  2. Het kasteel Oud-Wassenaar, beschreven en voorgesteld in ,,Eigen Haard," Jg. 1880, blz. 57 vgg., is een dier roemenswaardige uitzonderingen, maar het is geen oud kasteel dat herstelling behoefde, het is geheel nieuw opgebouwd op de plek zelve en als in de plaats gesteld voor het liefelijk maar eenvoudig buiten, waar een onvergetelijk en onvergelijkelijk echtpaar jarenlang zich de eenige uitspanning gunde en de weinige rust die het zich veroorloofde. Het Oud-Wassenaar van Groen van Prinsterer en zijne waardige gade bestaat niet meer, maar hij die hen bij hun leven opvolgde, heeft er een monument gesticht, dat getuigen kan wat hedendaagsche bouwkunst vermag, als zij gesteund wordt door onbekrompen kunstzin, door eene ruime beurs en een milden geest vrij van alle kleinheid, en geleid wordt door dien goeden smaak, die van het oude niets verwerpt dan ’t geen wansmaak mocht heeten en van het nieuwe alles te hulp roept wat het vóór heeft op het verledene in hulpbronnen.
    Blankenberg, waar de echtgenooten Groen van Prinsterer zich terugtrokken, toen zij Oud-Wassenaar voor zich te omslachtig vonden, was beider laatste lustverblijf op aarde. In het huis op den Vijverberg te ’s Hage stond