Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/458

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Gods hand had gesteld, om daarmee te handelen zooals best ware voor ’t volk en voor zijne eigene zaligheid."

Onder dezen verpletterenden slag boog Louise het hoofd diep — diep terneder, doch niet met de verstomping of de versuftheid der wanhoop, maar met de gelatenheid der christin die nu vervuld ziende wat zij in verbeelding reeds zoo lang zich boven ’t hoofd zag hangen, wat haar te midden van de korte dagen geluks soms op eens eene siddering aanjoeg, der Almachtige eert in Zijne onbegrijpelijke daden, en zich eerbiedig buigt voor Zijn wil, al ziet zij ook hare laatste hoop op aardsch geluk en ruste vernietigd. Het zijn beproevingen die zij doorstaan moet. Zij weet reeds van voor lang dat de wereld eene oefen school, een worstelperk is, en geen lusthof, geen paradijs, geene plaats der ruste. Had niet Marnix, de boezemvriend van haar geliefde doode, tot devies: le repos ailleurs? Zij voerde als zinspreuk op haar levensweg de verhevene bede: Uw rijk kome. Nu dan, het zou komen! zelfs al was haar held, de groote arbeider in den wijngaard des Heeren, tot de ruste opgeroepen nog eer de zon ter kim me ging, nog eer de avond daalde. Het scheen wel of de Heer der heirscharen der wereld wilde doen zien dat geen menschenkind, zelfs niet het edelste, het getrouwste, zich onmisbaar mocht noemen. Willem’s laatste bede zou toch verhoord worden: God zou medelijden hebben met dat arme, hulpelooze volk, maar als Israël moest het nog vele jaren in de woestijn rondzwerven, eer het rijp was voor het beloofde land; toch zou het dat eenmaal innemen, en, wees getroost! waardige weduwe van Oranje — door zijn, door uw zoon — door zijn Maurits, door uw Frederik Hendrik, door dat kleine wichtje, dat gij als treurende moeder met bevende lippen en bittere tranen, maar met vast geloof aan de toekomst, bij de lijkbaar van den vader in de armen drukt, door dat wichtje, dat eens de stedendwinger zou genoemd worden, die, gelukkiger dan zijn vader in de kansen des oorlogs, nooit een krijgstocht ondernam die niet in een zegetocht eindigde, en die toch de kunsten, die slechts in den vrede kunnen bloeien, liefhad, in eere hield en wist te beschermen op zulk eene wijze, dat de gouden eeuw der kunsten en letteren naar zijn naam zou worden genoemd! Machtiger zou hij zijn op zijn stadhouderlijken zetel dan menig vorst op zijn troon.