Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/484

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hen zal helpen veroveren! God betere ’t! En zóó kortzichtig is hij niet, of hij weet ook dat de Sta:en, al trachten ze hem te kortwieken en zich boven hem te stellen, toch zeer be vreesd zijn voor den toorn van Elisabeth, en hoe ze zich krom men en klein maken, als deze maar de stem verheft. Gevaar kan er hier voor Leycester niet bestaan, zooals voor Anjou, wien ’t geheele volk haatte en die ge ene vrienden had dan zijne eigene vertrouwelingen en den Prins zaliger, die hem nog de hand boven ’t hoofd hield, omdat hij in hem de schakel zag, die het machtige Frankrijk aan de belangen der Geünieerde Provinciën kon vasthechten. Met den Engelschman is het heel wat anders. Hij heeft een machtigen aanhang, die het hem mogelijk zal maken hier te blijven, ondanks het gebeurde, als hij het wil. Als hij werkelijk heengaat, is ’t mogelijk nog niet eens om afstand te doen van ’t geen men zijn gouvernement noemt, wat ik hoogst schadelijk zou achten voor de belangen der Provinciën, en Elisabeth is er wel de vorstin naar, om zulk een onzekeren staat nog te rekken; zij zal niet licht loslaten, en zal evenmin degelijken steun geven; daarom ook heb ik de overkomst van Leycester niet als eene blijde gebeurtenis begroet. Hij is de man niet, om hier van degelijken dienst te zijn, zelfs bij den besten wil; en zijne ijdelheid alleen, zijn eigenwaan en zijn hoogmoed hebben hem verlokt om zich op een post te begeven, waarvoor hij onbekwaam is. Maar al ware hij minder ongeschikt voor zoo’n hachelijke en omvangrijke taak, hij had die toch niet kunnen volbrengen, want het schijnt hier wel de gewoonte om juist die genen tegen te werken en te wantrouwen, die men in ’s lands belang gezag heeft verleend! met de linkerhand terugnemen wat men met de rechter geeft, wegen met onzuivere maat. Ze achten dat staatswijsheid, maar; ’t is niet dan bekrompen burgertrots en kleingeestige heerschzucht — ik spreek er van bij ervaring want ik weet hoe zelfs de Prins er mee te kampen heeft gehad, en welke mate van voorzichtigheid, dexteriteit en vastheid van wil er voor dezen noodig is geweest om met die lieden, die zich hier de souvereinen noemen, om te springen en, in schijn hun dienaar, inderdaad toch hun meester te blijven; trouwens dit alles slechts in ’t algemeen belang en met verzaking van alle zelfzucht. Maar ziet gij, dit alles kan geen ander, dat kon alleen Oranje doen, en daarom doet men Leycester onrecht, als